Als hij zong over de Méditerranée, vierentwintig rozen of een ballonnetje dat danst in de wind. Als hij een conference bouwde met niets. Altijd speelde Toon Hermans met kleur. Een beschouwing tien jaar na zijn dood.

“Ik kijk altijd naar de zon, want dan valt mijn schaduw achter mij.” Het is zo’n typische Toon Hermansspreuk die in al zijn delftsblauwe-tegeligheid in eerste instantie clichématig aandoet. Toch raakt dit levensmotto het wezen van de artiest. Zoals baron Von Münchhausen zich aan de eigen haren uit het moeras wist te trekken, zo bezat Hermans het vermogen om met weinig middelen kleur en theatraliteit in de duisternis van zijn jonge leven te brengen. Op het toppunt van zijn roem, toen de komiek avond na avond Carré vulde met zijn onemanshow, deed hij in feite niet anders. In welke gemoedstoestand toeschouwers ook de zaal binnenkwamen, aan het einde van de avond had hij ze als zonnebloemen naar het licht gekeerd. Het is ook het gevoel wat museum Het Domein in Sittard wil overbrengen met de expositie over de artiest die deze maand begint.

Blauw
Als klein jongetje was Antoine Hermans (1916-2000) flink ziek. Kindersterfte kwam nog veel voor. Zelfs in welgestelde gezinnen. Moeder Hermans riep de hulp van Maria in door een noveen, negen dagen van gebed. Het kind genas. Zijn moeder was zo dankbaar dat ze beloofde haar zoon een aantal jaren blauwe kleren aan te trekken. Hermans-biograaf Jacques Klöters: “Toons psychiater sprak later van een mariale binding. Die zeven jaar waren ook de jaren waarin het gezin nog in welstand leefde. Blauw is daarna voor Toon altijd de kleur geweest van geluk, van beter worden.”” In 1924 ging vader Hermans, een bankdirecteur in het bezit van een prachtige villa en een van de eerste auto’s van Sittard, failliet door de hyperinflatie in Duitsland. Het gezin tuimelde in één keer naar de onderste regionen van de standenmaatschappij. Antoine werd Teun.

Zwart
Vader Hermans deed zijn best een herstart te maken. Maar wat hij ook aangreep, niets lukte echt. De man leed zwaar onder dat falen en overleed jong. Toon Hermans zat als enige aan het sterfbed, toen het zover was. Hij moest het zijn ziekelijke, aan de stoel gekluisterde moeder gaan vertellen.
De jongen moest nog twaalf worden. Bij de begrafenis probeerde het gezin voor de laatste keer iets van de oude stand op te houden. Toon Hermans: “Ik had voor het eerst een lange broek aan. We waren allemaal in het zwart en hadden ook een zwarte hoge hoed op. Ik keek in de spiegel en vond dat ik eruitzag als een clown.”
Met ondersteuning van familie lukte het moeder Hermans om de huishouding draaiende te houden. Maar een vetpot was het niet. Toon leed er misschien wel het minste onder, hij kende de rijkdom van wijd openstaande zintuigen. Zijn domein was de lange rij van winkels die zich van de Sittardse Markt naar het station kronkelde. Hermans begon er zijn Levensboek mee, een verzameling herinneringen die aan het einde van zijn leven verscheen. Elke zaak had zijn eigen sensatie. Vaak was dat kleur. De groenteboer Wetzels met manden met diverse soorten fruit voor de deur. En vooral de speelgoedzaak van Schutgens. Hermans: “De winkel was schaars verlicht, en in het halfdonker stond het vrolijke speelgoed in bonte kleuren.” Veel kon hij niet kopen. Af en toe knikkers, kleurkrijtjes of een pistool waar confetti uitkwam. Kleurige aankopen voor een paar centen. Meer zat er niet in. Zeker rond Sinterklaas zag hij mensen voor heel wat aanzienlijkere bedragen afrekenen. “Ik ging er binnen met niets en ging gewoon in de winkel tussen de mensen staan. Alleen al dat kijken gaf me een rijk gevoel, en tussen zoveel mensen viel het niet eens op dat ik niets kocht.”
Dezelfde weg van Markt naar station diende als gratis theater. “Ik liep soms met bepaalde mensen of met een mens afzonderlijk mee door de lange winkelstraat, volgde hem of haar, en alles wat ik deed was kijken. Kijken, en nog eens kijken. Ik kon er geen genoeg van krijgen.” Hermans zoog alles op. Al snel kon hij mensen feilloos imiteren: hun gebaren, hun houding, hun typerende trekjes, er was weinig wat hem ontging.
Bij zijn eerste baantjes teerde Hermans op zijn jarenlange ronddolen in de Sittardse binnenstad en de uren dat hij met zijn neus tegen winkeletalages gedrukt had gestaan. Zo werkte hij als etaleur voor de middenstanders. Hij decoreerde de eetzaal van het Oranje Hotel en verzorgde er de belettering van de toiletten (“Ik schilder dames en heren” was een grap die hij daar graag over maakte). In de weekenden ging hij in de regio langs de deuren en probeerde hij zelfgemaakte kunstwerkjes te slijten.

Rood
De tot grote hoogte gestegen artiest Toon Hermans had het niet zo op cabaret-cabaret. De pointe ontging hem vaak. Hij voelde zich als de vreemde op een bruiloft die ziet dat alle insiders dubbel liggen om de stukjes, maar zelf te weinig weet van het pas getrouwde stel. Hij noemde zich ook liever komiek dan cabaretier. “Bijna alle cabaretiers werken op het verstand”, legt Klöters uit. “Dat levert ook een verstandelijke lach op. Een beetje ingehouden: ha, ha, ha.”
Toon Hermans richtte zijn pijlen op een andere plek: het hart, het lijf. Hij wilde een totale lach en kreeg die. De toenmalige directeur van Carré ging tijdens one-manshows achterin zijn theater staan en kende na verloop van tijd de momenten waarop de zaal in een beweging voorover klapte van plezier. Na afloop, wist hij dan ook, waren er steevast stoelen nat. Ondergeplast, omdat het publiek na langzaam opgebouwde spanning en het inhouden van de lach, een of een paar ogenblikken alle controle verloor.
De komiek wist op den duur feilloos hoe hij die effecten kon bereiken. Klöters: “Een beetje onduidelijk beginnen. Maar wat lullen. Een publiek dat zich af gaat vragen: wordt dit eigenlijk wel leuk? De mensen zachtjes van nul naar zeventig graden opwarmen. En dan doorstoten naar de honderd graden.”
Vooral in de jaren vijftig was Toon Hermans, zonder dat het grote publiek het in de gaten had, de grenzen aan het aftasten, stelt zijn biograaf. “Hij speelde met licht, met kleur. Hij schuwde het surrealisme niet. Eigenlijk was hij net als de schilders en dichters van die tijd op zoek naar abstractere vormen, naar abstracte humor. Maar waar anderen de goegemeente choqueerden, wist Toon de mensen mee te krijgen. Dezelfde politici die schande spraken van de subsidiëring van een literair tijdschrift dat Jan Hanlo’s gedicht Oote publiceerde, zongen in het theater luidkeels mee met Hermans’ fantasie-Frans:
Boum-si-li-la
Kiela-luu
O tu-tu
Mamma pie-pappa-poeh
Ah-la-du-u-re. ”
Het spelen met alles wat hij zag en hoorde, ging continu door. “Steeds weer kwamen er nieuwe ideeën en liedjes door”, herinnert zoon Maurice Hermans zich. Dan reden we op de snelweg naar een voorstelling en kwamen langs een bord met de tekst ‘Oberhausen Zevenaar Doetinchem’. Dan begon mijn vader een heel verhaal over een hotel dat vlakbij deze afslag lag en het goede contact dat hij daar met een ober had. Ober Hausen. Waar gaat dit heen?, dacht je dan. Na nog een heleboel omhaal volgde dan de ontknoping. Dat hij laatst weer in het hotel was geweest, maar dat de ober er niet was. Toen hij ernaar informeerde, had iemand van de hotelleiding gezegd: Ober Hausen is even naar Doetinchem.”

Bruin
Met onder anderen Franz List, Duke Ellington en Frank Zappa behoorde Toon Hermans tot het selecte gezelschap van synestheten, mensen met het bijzondere vermogen om waarnemingen van het ene zintuig te verbinden met andere zintuigen. “Hij hoorde in kleuren, hij zong in kleuren”, zegt biograaf Klöters. “Er is vermoedelijk geen andere Nederlandse tekstschrijver waarbij de liedjes zo vergeven zijn van kleuren.” En omdat Toon geen noten kon lezen, probeerde hij zijn ideeën over een compositie over te brengen met kleuren. Zijn muzikanten wisten na verloop van tijd precies wat de baas bedoelde, als die aangaf dat een liedje iets bruiner moest klinken.
Ook als schilder experimenteerde Hermans graag met kleur. Hetzelfde onderwerp, een stilleven of een landschap, kwam dan terug in verschillende uitvoeringen. Als podiumartiest had hij een vergelijkbare werkwijze. Wie zijn shows analyseert, ziet dezelfde elementen steeds weer terugkeren. De goochelaar van het klassieke Duif is dood is er in alle soorten en maten, werd geschilderd in alle mogelijke kleuren. Maar het was steeds weer die goochelaar. Fantasie-Frans of andere kolderieke taal was ook zo’n constante.
Bedrieglijk eenvoudig leek het komisch werk van Hermans. Vaak was het in zijn geniale nikserigheid bijna anti-theater. Op dat moment keerde hij zijn publiek niet alleen als zonnebloemen naar het zonlicht, hij leerde het theater in het alledaagse zien. Zodat het net als hij lol konden beleven aan het meest simpele, bijvoorbeeld aan de kronkelende winkelstraat in Sittard.

Typisch Toon, van 27/4 t/m 26/9 in Museum Het Domein in Sittard. www.hetdomein.nl en www.toon2010.nl .
Toon. De biografie van Jacques Klöters verschijnt in september.