In de negentiende eeuw deden ze het er gewoon bij: drie Maastrichtse fossielenjagers legden in hun vrije tijd uitgebreide verzamelingen aan en publiceerden wetenschappelijke artikelen. Eén van hen droeg zelfs een steentje bij aan Darwins evolutietheorie. Na hun dood raakten hun collecties verspreid. Het Natuurhistorisch Museum brengt een deel ervan even terug naar Maastricht.

Dat waren nog eens tijden. Je bent apotheker. In de weekends breek je wat mergel los op de Pietersberg. In de avonduren maak je de fossielen eruit vrij, je publiceert een paar wetenschappelijke artikelen en voert en passant een correspondentie met Charles Darwin. Na je dood wordt er een plein naar je genoemd.

Zo werkt de wetenschap niet meer. De onderzoeker van vandaag focust op kennisspeerpunten, investeert in maatschappelijk partnerschap en wordt afgerekend op zijn citatie-index. Een straat of een brug met je naam zit er alleen nog in voor, pak weg, Jan Schaefer of Herman Brood.

Joseph de Bosquet (1814-1880) – de apotheker over wie we het hebben – en de twee andere negentiende-eeuwse paleontologen aan wie het Natuurhistorisch Museum in Maastricht deze zomer een tentoonstelling wijdt, waren naar de huidige maatstaven amateurs. Ze hadden geen academische opleiding gevolgd en deden hun wetenschappelijke onderzoek naast hun gewone werk. Casimir Ubaghs (1829-1894) was vertegenwoordiger en later firmant van het farmaceutische bedrijf Hahmes. Johannes Theodorus Binckhorst (1810-1876) werd na een korte militaire carrière burgemeester van Meerssen. Het weerhield de drie liefhebbers er niet van uitgebreide fossielencollecties aan te leggen, tientallen artikelen te publiceren en contacten te onderhouden in een wetenschappelijk netwerk dat heel Europa omspande – al schijnen er wel klachten te zijn geweest over de betrokkenheid van de burgemeester bij zijn gemeente. En toch is er in Meerssen een Burgemeester Binckhorststraat.

In de omgeving van Maastricht werd al in de achttiende naarstig gespeurd naar fossielen van schelpen, schildpadden en kreeftjes. Hoe die dingen daar waren gekomen? De voorgangers van De Bosquet, Binckhorst en Ubaghs hadden geen idee. De algemeen aanvaarde theorie was dat de zondvloed ze naar het Limburgse mergelland had gespoeld. Dat moeten ze ook gedacht hebben toen in 1764 in de Pietersberg de kop van een groot beest werd gevonden, gevolgd door een tweede in 1770-1774. Men hield het aanvankelijk voor een krokodil. Pas na jaren werd duidelijk dat het de overblijfselen moesten zijn van een uitgestorven diersoort – een in die tijd geheel nieuw concept. Het beest werd mosasaurus gedoopt.

De Bosquet, Binckhorst en Ubaghs waren dus zeker niet de eerste fossielenverzamelaars in het Maastrichtse. Ze waren wel de eersten die hun collectie gebruikten als basis voor serieus wetenschappelijk werk.

VAN DE DRIE heren is Joseph de Bosquet de meest tot de verbeelding sprekende, al was het maar vanwege zijn briefwisseling met Charles Darwin. Darwin zelf had theologie gestudeerd en zich grotendeels op eigen gelegenheid in de biologie en de paleontologie verdiept. In feite was hij net zo’n amateur als zijn Maastrichtse tijdgenoten, alleen had hij dankzij het familiekapitaal meer mogelijkheden om van zijn passie zijn levenswerk te maken. Darwin en De Bosquet deelden een diepgaande belangstelling voor zeepokken en andere kreeftachtigen. In 1856 stuurt Bosquet een tekening van een fossiele zeepok uit de Krijtperiode aan Darwin. Darwin is ‘verbaasd & verrukt’, zoals hij terugschrijft. De vondst vormt een ontbrekende schakel in Darwins ideeën over de geleidelijke ontwikkeling van soorten. In On the Origin of Species, de bijbel van de evolutietheorie die in 1859 verschijnt, bedankt Darwin zijn ‘bekwame’ collega uitdrukkelijk. De bewaard gebleven brieven maken zonneklaar dat de twee elkaar waardeerden als vakbroeders. Als wederzijds eerbewijs noemden ze nieuw ontdekte soorten naar elkaar. Zo is Chthalamus darwini het zeepokje waar Darwin zo blij mee was. Klein detail: De Bosquet kwam er een paar jaar later zelf achter dat de soort helemaal niet uitgestorven was, maar nog algemeen voorkwam in de Noordzee en de Middellandse Zee. Het vermeende fossiel was waarschijnlijk via het afval van een mossel- of oestermaaltijd in zijn onderzoeksmateriaal terechtgekomen. Darwin heeft er waarschijnlijk nooit van geweten en aan zijn theorie deed het inmiddels weinig meer af.

De Bosquet maar ook Ubaghs en Binckhorst stonden in internationale vakkringen in aanzien. In Maastricht en omstreken waren ze waarschijnlijk vooral bekend als apotheker, zakenman en burgemeester – die er vanwege zijn liefhebberij een beetje de kantjes vanaf liep. Na hun dood werd er dan ook geen enkele poging gedaan hun collecties voor de stad te bewaren. Ook in die zin functioneerden de drie als amateurs: er waren dan wel geen kennisspeerpunten, maatschappelijke partnerschappen en citatie-indexen, maar er waren ook geen instellingen om een ontluikend vakgebied in stand te houden. De fossielen van De Bosquet kwamen terecht in het Natuurhistorisch Museum in Brussel, die van Binckhorst in Berlijn. De verzameling van Ubaghs werd in delen verkocht en raakte verspreid over geheel Europa.

Niet heel lang daarna kreeg men daar spijt van. In 1910 werd het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg opgericht. Twee jaar later opende het de poorten van het Natuurhistorisch Museum in Maastricht – dat van voren af aan moest beginnen met verzamelen. Het is dan ook mooi dat een deel van de collecties van de drie Maastrichtse pioniers van de paleontologie ter gelegenheid van het eeuwfeest van het museum deze zomer weer in Maastricht te zien is. Aan het De Bosquetplein dus.

Terug van weggeweest – verdwenen collecties even thuis. Van 1 juli tot 4 november 2012 in het Natuurhistorisch Museum Maastricht. www.nhmmaastricht.nl