Wie de Holocaust wil begrijpen, kan beter terecht bij historici dan bij psychologen, meent HARALD MERCKELBACH.
Het beroemdste onderzoek in de psychologie? Ongetwijfeld dat van Stanley Milgram. Begin jaren zestig deed de sociaalpsycholoog uit Yale experimenten waarin hij proefpersonen de opdracht gaf om andere proefpersonen – in werkelijkheid ingehuurde acteurs – elektrische schokken te geven als die tijdens een leertaak fouten maakten.
De schokken liepen zogenaamd in sterkte op. Maar feitelijk werden ze nooit gegeven. Dat konden de proefpersonen niet weten, want ze hoorden na elke schok de nepproefpersonen kermen van de pijn. Milgram voerde tientallen versies van dit onderzoek uit. Telkens weer bleek een meerderheid van de proefpersonen bereid om de instructies van een in witte jas gestoken proefleider te volgen en een medemens onder stroom te zetten. Als het moest met 450 volt.
Milgram verwierf tot ver buiten de psychologie bekendheid. Zijn bevindingen leken korte metten te maken met het idee dat wij soevereine en weldenkende wezens zijn. Uit zijn onderzoek rees het beeld op van de mens als serviele lakei die zonder al te veel scrupules bevelen opvolgt.
Er is niet zoiets als een nazi mind, vertelde Milgram tegen iedereen die het horen wilde.
Met zulke grootse duidingen zocht Milgram ook voortdurend de schijnwerpers op. En die waren er in deze jaren volop vanwege het proces in Jerusalem tegen nazi-kopstuk Adolf Eichmann. Tegen deze achtergrond was het grote publiek geïnteresseerd in de vraag of er een typische nazi mind bestaat. Maar nee toch, er is niet zoiets als een nazi mind, vertelde Milgram tegen iedereen die het horen wilde; we zijn allemaal ruggengraatloos. Volgens Milgram laat personeel voor een concentratiekamp zich net zo makkelijk in de VS rekruteren.
De gedachte dat je de Holocaust in een psychologisch laboratorium kunt ontdoen van alle historische context en dan de finale oorzaak ervan kunt blootleggen, getuigt van hybris. Veelzeggend is dat Milgram in het boek over zijn experimenten (Obedience to Authority, 1974) niet verwees naar collega-psychologen die tijdens de Neurenbergse processen nazi’s van hoog tot laag hadden geïnterviewd en getest. Hun werk liet een ingewikkelde dynamiek zien van hoe in tijden van maatschappelijke ontwrichting charmante en intelligente, maar wel machtshongerige types komen bovendrijven. Het was niet enkel en zelfs niet op de eerste plaats slaafse gehoorzaamheid.
Op het onderzoek van Milgram valt trouwens wel meer af te dingen, iets wat hij zelf zelden deed. Niet alleen weigerden behoorlijk wat proefpersonen om de schokhendel over te halen, maar ook trok Milgram de twijfelaars over de streep met de aanmoediging dat ze de wetenschap vooruithielpen door die schok toch toe te dienen. Gaat dit dan over slaafse inschikkelijkheid of over een misplaatst vertrouwen in de wetenschap? Dat is wel even wat anders.
Niettemin: tot op de dag van vandaag zien intellectuelen van velerlei pluimage in de experimenten van Milgram een geschikt thema om uit te melken. Doorgaans is dan de teneur dat de Vrije Wil niet bestaat of op zijn minst fragiel is en makkelijk onder de voet te lopen. Vanwege hun prikkelende karakter scoren zulke filosofische vergezichten prima, maar ze grenzen aan een paradox. Want zijn Milgram en zijn moderne explicateurs dan zelf ook voorbeelden van gebrek aan autonomie en soevereine wilskracht?
Met zijn bravoure maakte Milgram school. Hij was de eerste in een reeks van sociaalpsychologen die hun hand overspeelden door aan simpele experimenten groteske generalisaties te verbinden. Waar ze last van hadden is psychologisch reductionisme: het idee dat het hele universum – van de Holocaust tot aan vleeseten – te herleiden valt tot een handjevol psychologische basismechanismen (‘gehoorzaamheid’).
Hier helpt de geschiedenis. In NRC Handelsblad ging het een tijdje geleden over het nut van de geschiedenis als discipline. Voor de sociaalpsychologen is dat nut evident. Althans, zou het moeten zijn. Want geschiedenis verschaft inzicht in het spectrum van gedragingen dat onder bepaalde omstandigheden valt waar te nemen.
Maar wacht: diezelfde officier gaf in Polen wel leiding aan uitzonderlijk moorddadige deportaties van joodse burgers.
Een veelzeggend voorbeeld kwam ik tegen in Hitlers gewillige beulen (1996) van de historicus Daniel Goldhagen. Het boek begint met een anekdote over een Duitse officier die bij zijn bazen op hoge toon protest aantekent tegen de verplichting om een verklaring te tekenen tegen plundering. Alsof een Duitse soldaat zich zou verlagen tot zoiets oneervols als plundering. In het laboratorium van Milgram zou dit iemand zijn die expliciet weigert om de schokhendel over te halen. Geen dociele volgzaamheid, maar soevereine daadkracht. Maar wacht: diezelfde officier gaf in Polen wel leiding aan uitzonderlijk moorddadige deportaties van joodse burgers.
Als het over de Holocaust gaat, voorziet dat hele Milgram-onderzoek ons van armoeiige psychologie. Het levert niet eens het begin van een verklaring en we moeten onze studenten niet proberen wijs te maken dat dit wél zo is. Als het vraagstuk ze interesseert – wat ik zeer hoop – kunnen ze beter Goldhagen of een van die andere historici lezen.
HARALD MERCKELBACH