De schrik zit er goed in nu de overheid haar verantwoordelijkheid voor kunst en cultuur niet langer als vanzelfsprekend ziet. Hebben de (cultuur)barbaren hun tenten voor de poorten van de beschaving opgeslagen? Is dit nieuw of zagen we dit al eerder in de geschiedenis? “We zijn allemaal Gregor Samsa, of we dat willen of niet.”
Begin dit jaar liet tv-en filmproducent Reinout Oerlemans via De Telegraaf weten na anderhalf jaar Hollywood terug te keren naar Nederland. De Amerikaanse periode was niet bijster succesvol verlopen, zoveel werd wel duidelijk, maar interessanter waren de plannen die hij voor zijn vaderland op stapel had: een vierdelig tv-epos over quizmaster Rudi Carrell (1934-2006) en een film over Willem Barentsz, de 16e eeuwse overwinteraar op Nova Zembla.
Ik schrijf de namen van Rudi Carrell en Willem Barentsz op zonder al te veel uitleg, in de veronderstelling dat iedereen weet over wie we het hier hebben. Maar of dat zo evident is? Oerlemans beschouwt Carrell, een tv-presentator die in jaren zeventig vooral in Duitsland succes had, en Barentsz, nationale zeeheld in vergeelde schoolboeken, als vertegenwoordigers van typisch Hollandse deugden. En daarom zeer geschikt om er een succesvolle tv-serie van te maken. De levensverhalen van Carrell en Barentsz laten volgens hem zien “waar wij als Hollanders toe in staat zijn. We moeten onze geschiedenis, de grote Nederlanders, gedenken.” Dat klinkt alsof hij als tv-producent niet om zulke karakters heen kán. Zeg maar de 21e eeuwse versie van wat de dichter E.J. Potgieter in 1832 schreef: ‘Al wat gij ziet, is der Vaderen werk’.
Erg verrast mogen we door Oerlemans’ ambities niet zijn. Afgelopen winter produceerde zijn bedrijf Eyeworks voor de EO de vierdelige reeks Rembrandt en ik, met Michiel Romeyn in een van de hoofdrollen. Goedkoop en krakkemikkig was het: Hollandse helden in Hollands drama. Kijk tien minuten naar een film als The Kings’s Speech en je ziet wat een echte drama-traditie mogelijk maakt. Maar Oerlemans en de EO streven een ander effect na – waar ze ieder op hun eigen manier beter van denken te worden: een land dat weer trots is op zijn roemrijke verleden en daarmee weer op zichzelf. Die slimme jongens van de tv hebben sowieso goed begrepen dat ‘het vaderland’ scoort, getuige succesvolle programma’s als The Voice of Holland, Ik hou van Holland en Wat vindt Nederland? Geen drama, maar spelprogramma’s met vooral blanke medelanders, we kunnen er geen genoeg van krijgen.
De fixatie op (en onder de oppervlakte: worsteling met) onze nationale identiteit komt niet uit de lucht vallen. Onze zekerheden van twintig, dertig jaar geleden (politiek, religie, gezin, werk, pensioen) zijn verdwenen, en er is weinig voor in de plaats gekomen. Behalve een nogal divers gevoel van onbehagen, dat zich vooral in de lagere middenklasse manifesteert. In de slotaflevering van het Vlaamse reisprogramma De weg naar het Avondland, afgelopen winter te zien bij de VPRO, confronteert Jan Leyers een Ethiopische immigrant met het pessimisme waarmee West-Europeanen naar de toekomst kijken. ’s Mans ogen vallen bijna uit zijn kassen van verbazing als hij antwoordt: “Hoezo? Ze hebben een woning, een baan, familie, en ze wonen in hun eigen land. Ze zijn depressief!” Zonder hoop zijn ze in elk geval, dat heeft Leyers goed gezien. Wie geen fiducie heeft in de toekomst, en daarmee in zichzelf, zoekt zijn heil in een vertrouwde omgeving met een geïdealiseerd verleden, een tijd toen niemand de noodzaak voelde om Nederland terug te geven aan de Nederlanders.
De wanhoop grijpt ook elders om zich heen. Bij de reacties op de verkiezingsuitslag van 2 maart moest ik terugdenken aan het ook in Nederland ruimschoots bediscussieerde boek De barbaren (2006) van de Italiaanse auteur Alessandro Baricco. Al in de proloog maakt hij de lezer warm voor zijn boodschap. “Allemaal voelen we dat er een onbegrijpelijke apocalyps in de lucht hangt, en overal horen we die stem rondbazuinen: ‘De barbaren komen eraan.’ Ik zie ontwikkelde geesten naar de stofwolk van de invasie turen, hun ogen strak gericht op de televisie. (…) En rondom de dingen die worden geschreven en verbeeld, dobbert de verdwaasde blik van schriftverklaarders die ontzet vertellen over een land dat is geplunderd door rovers zonder enige cultuur noch geschiedenis.”
Rovers als Reinout Oerlemans, dacht ik toen. De dag dat ik aan De barbaren begon, was de dag dat Reinout Oerlemans in De Telegraaf zijn toekomstplannen ontvouwde.
Nieuwe wereld van menselijk vernuft
Maar laat ik eerst een dreigend misverstand uit de weg ruimen: Baricco’s barbaren zijn niet (de aanhangers van) de populisten die het Avondland momenteel in hun greep houden. Populisten zijn van alle tijden, ze hebben een DNA dat zich op enig moment van zijn zelfdestructieve kant laat zien. De beweging waar we nu in zitten is sterker, en fundamenteler. Het is een gedaanteverwisseling, en we zijn allemaal Gregor Samsa, of we dat willen of niet.
Niet voor niets had Baricco zijn vorig jaar in het Nederlandse vertaalde boek liever De mutatie genoemd, maar hij kon niemand vinden die dat een mooie titel vond. Iets vergelijkbaars, schrijft Baricco, moet gebeurd zijn tijdens de Verlichting, of de Romantiek, toen er ook sprake was van mutaties. “Er waren geen troepenverplaatsingen, en ook geen zonen die hun vaders vermoordden. Ze waren mutanten die het ene landschap vervingen door een ander, en daar hun eigen habitat vestigden.”
Misschien is het omdat we er in plaats en tijd zo dicht bovenop zitten, maar hebben we niet allemaal het idee dat ons landschap grondiger aan het veranderen is dan in de tijden van Verlichting en Romantiek? Die werden ingeluid door voorhoedes die hun ideeën soms met gevaar voor eigen leven wereldkundig maakten, maar over de voedingsbodem voor die ideeën hadden ze weinig verwachtingen. Van de encyclopedist Dennis Diderot kennen we de befaamde uitspraak dat de door hemzelf mede in gang gezette opmars van de Verlichting doodliep in de buitenwijken van Parijs.
Was er in de 18e eeuw nog sprake van een overdosis aan nieuwe ideeën, anno nu worden we vooral geplaagd door ideeënloosheid. Áls mensen als Wilders, Filip Dewinter (in Vlaanderen) en Marine Le Pen (in Frankrijk) al een ideologie vertegenwoordigen, dan is het er een die gebaseerd is op het idealiseren van wat geweest is en behoud van het bestaande. De grote denkers van de Verlichting daarentegen wilden het politieke en maatschappelijk landschap grondig vernieuwen. Waar zachte krachten als Voltaire en Kant nog instemden met de burgerlijke waarden van hun tijd, vormden de encyclopedisten rondom Denis Diderot (1713-1784) de fundamentalisten van de beweging. “De in de Encyclopédie samengebalde kennis liet haar lezers een nieuwe wereld zien, een nieuwe wereld van wetenschap en ontdekking, menselijk vernuft en, artistiek genie en objectieve feiten”, schrijft Philipp Blom in zijn verhelderende en onderhoudende studie Het verdorven genootschap. De vergeten radicalen van de Verlichting. Honderd jaar later zou de dichter Baudelaire dat gevoel herijken in het modernistische motto ‘il faut être de son temps’, je moet één zijn met je tijd.
Maar het bejubelde Verlichtingsdenken heeft inmiddels ook een autoritair soort arrogantie ontwikkeld. De Engelse psychiater Iain McGilchrist beschouwt de Verlichting als “een van mijn favoriete tijdperken”, maar ziet ook een andere kant aan die medaille, namelijk “de hoogmoedige gedachte dat wanneer we alles weten, ook alle problemen kunnen worden opgelost. En die oplossingen zullen allemaal met elkaar in overeenstemming zijn. Dat is belachelijk naïef. Dat is de opvatting van een kind dat nodig geconfronteerd moet worden met de wereld van de volwassenen.” Wat hij, denk ik, bedoelt: de Verlichting is een Westers fenomeen, en de Westerse hegemonie in de wereld is voorbij. Neem, als meest recente voorbeeld, de opstelling van EU en NATO bij de volksopstanden in Noord-Afrika. Onze greep op de wereld schiet te kort, en het valt na zoveel eeuwen van dominantie niet mee dat te erkennen.
Wijn, voetbal en boeken
Hoe reëel is de angst dat de barbaren het in onze samenleving geabsorbeerde Verlichtingsdenken ondermijnen? Een minister van cultuur hebben we niet meer, de staatssecretaris die ervoor in de plaats kwam is een outsider op wie Louis-Paul Boons credo ‘ook de afbreker bouwt op’ vooralsnog niet van toepassing lijkt. Of zal het tij keren? Draagt het door staatssecretaris Zijlstra en de zijnen opgeroepen beeld van een in zichzelf gekeerde, naar nepotisme neigende kunstensector niet tenminste een kern van waarheid in zich? Is die houding niet een gesublimeerde vorm van zelfbescherming?
“De vrees om te worden verslagen en verwoest door hordes barbaren is zo oud als de geschiedenis van de beschaving”, citeert Alessandro Baricco in De barbaren een Duitse historicus. De relativering deed me denken aan de kritiek van de PVV op het elitarisme van gesubsidieerde symfonieorkesten; ook hier is niets nieuws onder de zon. In het begin van de 19e eeuw werd Beethovens Negende Symfonie, net als het lezen van romans trouwens, door de toenmalige culturele elite beschouwd als culturele barbarij. De symfonie en de roman waren producten van de Romantiek, toentertijd een subversieve stroming. De Romantici waren de barbaren van hun tijd.
De geschiedenis herhaalt zich, maar nooit op identieke wijze, de (cultuur)barbaren van nu zijn anders dan hun voorlopers. Baricco maakt dat op bijzondere wijze aannemelijk, aan de hand van drie persoonlijke liefhebberijen – wijn, voetbal en literatuur – die bedreigd worden door de nieuwe barbarij. Hun diepzinnigheid, complexiteit, oorspronkelijke rijkdom, edelheid, ja, zelfs hun geschiedenis verdwijnen in de trog van de tijd. Voorbeeld. Omdat ze niet langer bereid zijn zich écht te verdiepen, laat staan op zoek te gaan naar nuances, geven de barbaren aan alles en iedereen cijfers. Voetballers, wijnen, boeken worden beoordeeld in schalen van 1 tot 10. Of van 50 tot 100, zoals Robert M. Parker, een Amerikaan die als eerste over wijn begon te schrijven in gewone-mensentaal, placht te doen. Baricco: “Riekt dat niet naar barbaarsheid? Zo moet het ook zijn overgekomen op de Europese wijnaristocratie. Maar feit is dat de mensen het op die manier een beetje begonnen te begrijpen. Er zijn nu nog mensen die een wijnbar binnengaan en vragen om ‘een 95 alsjeblieft’.” Lachen? We zijn het normaal gaan vinden dat, ook in kwaliteitskranten, recensenten punten of sterren geven aan films, theateroptredens, boeken. Wat, zo vraagt Baricco zich af, is een recensent waard die Flaubert een 8 geeft, Céline een 9 ½ en Proust een 6 – vanwege diens langdradige stijl?
Zonder cijfers hebben we geen idee meer wat ‘een goed boek’ is – behalve een cliché. De Limburgse PVV-politica Laurence Stassen beschreef onlangs in Hollands Dagboek in NRC Handelsblad dat ze in plaats van een dagje naar het strand bij Noordwijk met haar gezin had gekozen om te “luieren op de bank voor de tv en een goed boek”. Uit dit niet vlekkeloze Nederlands blijkt dat Stassen geen snob is: dan had ze dat ‘goede boek’ wel bij naam genoemd. Kluun bijvoorbeeld, No Country for Old Men, of Het Limburgs Molenboek.
Hoe het zij, de barbaren hebben ons erop gewezen dat we cultureel gezien nog steeds in een Romantische beschaving leven: om de hogere waarden des levens te bereiken moet je een kronkelige weg afleggen, geplaveid met geduld en lering en wellicht enig lijden. Dat is heel wat anders dan het moderne levensmotto ‘ik wil het hier en ik wil het nu’ dat ons van alle kanten toe schalt, in versterkte vorm sinds de sociale media zich van ons denken en handelen hebben meester gemaakt.
Ook het boek was ooit barbaars
Toch moeten we, nogmaals, het begrip ‘barbaren’ in de door Baricco geschetste context goed inschatten. Zoals Plato het boek een barbaars onding vond omdat het het geheugen zou verzwakken, en de boekdrukkunst door de laatmiddeleeuwse elite als een voorteken van het Armageddon werd beschouwd, zo heet het kampement van de 21e eeuwse beeldenstormers ‘Google’. De almachtige internet-zoekmachine zorgt ervoor dat kennis alleen nog in horizontale zin wordt uitgewisseld en gekoppeld. Wie van toeten noch blazen weet kan via het Telegraaf-interview met Reinout Oerlemans allerlei kennis bij elkaar googelen over Rembrandt, Rudi Carrell en Willem Barentsz. Het idee dat ‘begrijpen’ en ‘weten’ betekent dat je diep moet gaan, is aan het uitsterven. Wat ervoor in de plaats komt, zegt Baricco, is “de instinctieve overtuiging dat het wezen van de dingen (…) niet in de diepte verborgen zit, maar over de oppervlakte verspreid ligt, dat het niet binnen in de dingen schuilt, maar zich vertakt aan de buitenkant ervan, waar ze daadwerkelijk beginnen, dat wil zeggen overal.”
De barbaren van nu zijn als mutanten die niet langer door hun longen ademen, maar door hun kieuwen. Net als in de tijd van Plato, Gutenberg en Beethoven zoeken ze de intensiteit van de wereld, maar hebben daartoe andere wegen gevonden. Hun manier van ervaringen opdoen is veranderd. De informatie moet snel zijn, en inwisselbaar, in korte teksten, flits, flits, klik, klik. De erkenning dat een op studie en ervaring gebaseerde zoektocht naar het ongewisse relevant kan zijn, is verdwenen. We leven in een tijd zonder relevante avant- garde, een voorhoede die alleen van betekenis kan zijn als ze bij tijd en wijle terugkeert naar de hoofdmacht om verslag uit te brengen. Misschien ligt het wel aan de hoofdmacht die niet meer geïnteresseerd is in een terugkeer, misschien ligt het aan de voorhoede zelf omdat haar taal en strategie niet wordt begrepen, maar de flessenpost wordt, áls ze al aankomt, niet geopend.
De barbaar, die vooral horizontaal beweegt, aan de oppervlakte, kijkt weliswaar naar tv-series als Rembrandt en ik, maar heeft au fond weinig op met geschiedenis. Die houdt hij zich liever van het lijf, zoals hij zich ook de avant-garde van het lijf houdt. Baricco omschrijft hem als ‘de horizontale mens’ die zich richt op betekenissen die aan de oppervlakte verspreid liggen, die surft van de ene ervaring naar de andere, die allergisch is voor diepgang, die als een dier “op zoek gaat naar een habitat waar hij beschutting vindt tegen de ramp van zijn voorvaderen”. Hallo, ik ben de horizontale mens. Doei! Voor die vluchtigheid hebben mensen als Reinout Oerlemans een antenne.
Marita Mathijsen, toen nog hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, schreef in 2007 in haar pamflet De afwezigheid van het verleden: “Als er al aandacht is voor het verleden, dan viert nostalgie hoogtij. Als verleden kitsch is, zitten de zalen vol. Een musical naar Victor Hugo trekt avond aan avond tranend publiek.” Nog voor Oerlemans op het idee kwam, wees Mathijsen erop hoe lucratief het verleden kan zijn, en hoe armetierig de samenleving daarop inspringt: gericht op effect en gewin, uit te drukken in kijkcijfers. Juist bij de televisie, “waar het historisch besef het meest effectief kan worden bijgebracht, ontbreken de inzet en de wil vrijwel volledig.”
Serieus te nemen historisch drama, zelf geproduceerde historische documentaires, ze zijn zeldzamer dan ooit. In 1990 maakte Hans Hylkema een documentaire over het leven van toneelschrijver Herman Heijermans. Vier jaar later regisseerde Theu Boermans het in Baarlo opgenomen tv-drama De partizanen, naar een scenario van Jan Blokker. Sinds de publieke omroep zich de modus operandi heeft aangemeten van de commerciëlen, is er geen geld meer voor. Wat resteert, constateert Mathijsen, is “niets dan treurnis, tentoonspreiding van gebrek aan historische kennis waarbij vrolijk gelachen wordt, schaamteloze minachting van het verleden. ”
Wie heeft de meeste volgers?
Moeten we bang zijn voor de barbaren aan wie de intensiteit van de wereld zich niet openbaart in de ondergrond van de dingen, maar in de snelheid aan de oppervlakte? Die snelheid is belangrijk. De horizontale mens is altijd op zoek naar spectaculariteit omdat hij weet dat daar het risico om tot stilstand te komen, kleiner is. In de buurt van snelheid is het risico op denken kleiner; stilstand daarentegen betekent het gevaar van verdieping.
Maar denk niet dat de horizontale mens niet denkt. Baricco, niet bang voor een paradox meer of minder: “Hij denkt na over de betekenis, precies zoals wij – alleen anders.” Voor de horizontale mens is het oppervlak de uitgestrekte plaats van de inhoud. “Waar wij een tegenstelling zien (…) ziet hij één enkel verschijnsel. Waar wij een antwoord zoeken, bestaat voor hem de vraag niet eens.”
Hoe manifesteert de horizontale mens zich in de politiek? Heeft het succes van een partij als de PVV – die de vrijheid roemt als hoogste goed, maar vooral pleit voor verboden: op de koran, op moskeeën, op halalvlees – te maken met de opkomst van de horizontale mens? Baricco suggereert dat de verspreiding van de democratie juist een van de eerste signalen was van de opkomst van de horizontale mens. Dat is op zijn minst een avontuurlijke gedachte, en misschien wel meer dan dat. Niet de meest nobele, slimste of sterkste man krijgt de macht, maar degene die de meeste stemmen krijgt. In internettermen: degene met de meeste hits. In kringen van social media: degene met de meeste volgers – of zijn het eigenlijk volgelingen? Op tv: degene die de meeste kijkcijfers, of nóg directer, de meeste sms’jes scoort.
Diepgang en democratie lijken geparenteerde ijsschotsen die gestaag van elkaar afdrijven. Politici koersen uitsluitend op draagvlak. Middelmatigheid en machteloosheid regeren. Zie het gedoogkabinet in Nederland: een met compromissen dichtgetimmerd regeerakkoord is gericht op een navelstarende versie van de status quo. Baricco heeft het over “dat gevoel dat de democratie intussen alleen nog maar een techniek is die loze rondjes draait, en slechts één werkelijk herkenbare waarde prijst, dat wil zeggen: zichzelf.” Ik moest onmiddellijk aan Ferry Mingelen denken, sinds mensenheugenis onze nationale anchorman in de Haagse politiek. Wat doet die man méér dan het elke dag opnieuw bevestigen van zichzelf?
Moeten we bang zijn voor de barbaren, die hun tenten hebben opgeslagen voor de poorten van de beschaving? Geen paniek, zegt Baricco, er bestaat geen mutatie die niet te besturen is. We moeten het malle idee van de botsing tussen beschavingen laten varen en het idee van een onderhavige mutatie accepteren. “In wezen komt het er denk ik op neer dat we kunnen besluiten wat we van de oude wereld willen meenemen naar de nieuwe wereld. (…) Dat wat gered wordt, zal nooit datgene zijn wat we tegen de tijd hebben beschermd, maar wat we in de tijd hebben laten muteren, zodat het opnieuw zichzelf zou worden in een nieuwe tijd.”
Ergens halverwege zijn boek beschrijft Baricco de menselijke ziel als “een patent van de 19e eeuwse burgerij”, een romantische mix van ideeën, modes, kunstwerken, namen, mythes en helden. De horizontale mens zou die ziel, zeg maar de ziel van onze beschaving, al muterend ten gronde richten. Baricco betwijfelt dat en doet dat aan de hand van de slotpagina van Cormac McCarthy’s No Country for Old Men. Lees het er nog maar eens op na? U kent het boek niet, maar wel de freaky verfilming door de Coen Brothers, met Javier Bardem en Tommy Lee Jones in de hoofdrollen? Dan hoort ook u tot de mutanten – net als ik. Want mutanten, zo leert de historie, zijn we allemaal.