De twee Toneelacademie-directeuren met de meeste dienstjaren zijn Jacques Giesen (1979 – 1987) en Leo Swinkels (1993 – 2013). Een dubbelinterview in hun oude werkkamer. “Van de directeur wordt waarachtige authenticiteit gevraagd.”

Swinkels: “Ik was net benoemd toen ik studenten in café Tribunal – ook een belangrijk leslokaal – hoorde napraten over de voorstelling die ze net hadden gespeeld. Het ging alleen maar over hun stemgebruik. Ik knapte helemaal af. Ik dacht: dit kan niet waar zijn, dat klotestuk ging toch ergens over? Dat is het gevaar van ons vak: het niet hebben over dé vraag: Wat deed de voorstelling met het publiek? Dat kun je namelijk voelen als je op het podium staat. Dat vind ik een queeste die tot op de dag van vandaag relevant is.”
Giesen: “Klopt. Maar als studenten niet op hun techniek blijven letten, raken ze die kwijt. Dan wordt te veel gepalaverd over de toestand in de wereld en komt fatsoenlijk spelen op het tweede plan. Dat was vroeger bij Proloog het probleem. Tijdens een voorstelling lazerde iemand van een ladder. Die had nooit geleerd om zich te bewegen! Engagement is prima, maar toneelspelen staat voorop. Trouwens: Johan Simons doet ook aan vormingstoneel.”

Waarom kozen jullie voor het directeurschap?
Swinkels: “Ik ben gevraagd. Ik heb ja gezegd omdat hier een uniek soort kwaliteit werd gebakken. Bovendien had de school een mythologische status, hier gebeurde iets bijzonders Dat vond ik boeiend. Plus de aantrekkingskracht van de stad.”
Giesen: “Ik was studieleider van de afdeling dramadocenten. Na de plotselinge dood van toenmalig directeur Nico de Vrede werd aan mij gevraagd om hem op te volgen. Mijn grootste verdienste? Dat ik het curriculum scherper heb geformuleerd. Het bijvijlen van de grote op vakmanschap en improvisatie gebaseerde ideeën van Herman Teirlinck [Vlaams toneelvernieuwer] die door mijn voorganger waren omgezet in een vaag curriculum. Ik heb dat vervat in een stevig leerplan. En ik heb de school fors uitgebreid.”

Hoe hou je voeling met de werkvloer?
Swinkels: “Ook al ben je niet in de studio’s of in de zanglokalen, je voelt wat daar gebeurt. Het klinkt mythisch – zo bedoel ik het niet want ik ben een nuchtere Brabander – maar dat voel je. De allerbelangrijkste ruimte is de kantine. Als je daar een half uurtje bent geweest kun je vijftig procent van alle vergaderingen schrappen. Je moet heel dicht op die vloer opereren en er tegelijkertijd niet steeds bovenop springen. Want de schoolbevolking is brandgevaarlijk en eruptief. Men is expressief, vlot in de communicatie, snel in de emotionele ontwikkeling. Als je dan direct reageert, gooi je olie op het vuur. Er niet meteen bovenop zitten, maar ook niet afstandelijk worden. Heette dat vroeger niet ‘situationeel leidinggeven’? Aanvoelen wanneer je moet ingrijpen. Soms met zachte hand, soms met de vuist op tafel.”
Giesen: ”Van de directeur wordt waarachtige authenticiteit gevraagd. Nabijheid én distantie. Ik was vroeger degene die de studenten de beoordelingen aanreikte. Laten zeiden ze tegen mij: ‘We voelden dat jij van toneel hield en ook van ons’. Dat laatste is overdreven. Ik was nieuwsgierig naar de studenten, ieder met zijn eigen vaak onoplosbare complexiteit. Ik vond het boeiend om ze daarmee in het reine te laten komen en dan is het toneelspel een indirecte pedagogische methode die verlichting en inzicht kan brengen.”

Hoe belangrijk is de wisselwerking tussen directie en docentenkorps?
Swinkels: “De docenten hebben mij enorm verrijkt. Je komt fantastische, boeiende en soms ingewikkelde mensen tegen. De berenklus is om zo’n bonte verzameling als een team te laten opereren. Want je hebt teamwork nodig om dit vak door te geven. Toen ik hier kwam was de academie al op die leest geschoeid. De docenten delen verantwoordelijkheden. Da’s heel bijzonder in het kunstonderwijs. De hoofdvakdocenten kwamen in samenspraak met spraak-, bewegings- en theoriedocenten tot een beoordeling en moesten dus accepteren dat die zogenaamde ‘sukkels’ ook hun mening gaven over het getoonde spel. Ik heb meegemaakt dat hoofdvakdocenten van naam en faam, hoe fel ze ook in debat gingen, uiteindelijk het onderspit dolven.”
Giesen: “Drie speldocenten in de propedeuse betekent drie opvattingen over spelen. Als je dan geen hoge mate van flexibiliteit bezit, word je behoorlijk tureluurs. Nico de Vrede was de eerste die zei: Toneelspelen is een teamaangelegenheid, dus moet het in de opleiding ook een teamplaysituatie zijn. Dit is de eerste academie ter wereld die spreek- en stemtechniek in groepen heeft gegeven en niet individueel.”

In het boek Het Geluk van Limburg doet ex-student Jack Vinders een boekje open over zijn ervaringen op de Toneelacademie. De volkszanger haalt ongenadig hard uit naar docent Johan Simons die hem ‘met zijn sloophamer’ stelselmatig vernederde.
Jacques Giesen onthoudt zich van commentaar, maar wil wel dit kwijt: “Tijdens de opleiding wordt de ui afgepeld tot in het diepste van jezelf. Als bijvoorbeeld gewerkt wordt aan je stemkleur, loopt het je na twee weken door elkaar omdat je je persoonlijkheid kwijtraakt. Dan denk je: dat ben ik niet meer. Dat zijn technische procedures die je diep in je wezen raken. Daar moet je doorheen. Als je te gronde gaat, kun je daarna eigenlijk alles.”
Swinkels: “De kunst is om jezelf wezenlijk te ontdekken, te accepteren wie je bent. Dat is het fundament van vakmanschap. Als daarbij hoort dat jij niet in je blote reet op het toneel wilt staan, dan moet je daar vol voor strijden. Het is een intensieve ontdekkingsreis naar jouw authentieke kracht.”
Giesen: “Ik zei altijd tegen studenten: Als jij niet waardeert dat je een introvert mens bent, kun je nooit extravert worden. Begin bij acceptatie, beschouw je karakter als de glans van je zelf. Probeer die sterkte sterker te maken. Een introvert type moet je dus meer Ingmar Bergman laten spelen en niet opzadelen met een hartstochtelijke monoloog van Shakespeare.”

Hebben jullie een boodschap voor de Toneelacademie?
Swinkels: “Ik vind het spannend dat regisseurstoneel niet meer het enige theater is dat wordt gemaakt. De autonome acteur manifesteert zich steeds vaker als schrijver, maker, improvisator en performer, met verbindingen naar dans, beeldende kunst en nieuwe media. Kijk naar Wunderbaum, De Warme Winkel en andere collectieven. Ik ben het eens met NRC-recensente Herien Wensink: makers als Daria Bukvic´ zijn beter in staat zijn om het theater van vandaag en morgen vorm te geven dan Johan Simons of Luk Perceval – met alle respect voor hun staat van dienst. Het is de belangrijkste ontwikkeling van de laatste vijftien jaar dat deze opleiding, die in een eerbiedwaardige traditie staat van Vlaams, Zuid-Nederlands en Rijnlands ambachtelijk vakmanschap – een herkenbare culturele as – heel goed op de veranderende tijd heeft geanticipeerd. We hebben niet voor niets een NVAO-keurmerk voor de aandacht die we besteden aan intermedialiteit.”
Giesen: “Na het postmodernisme is de waardeoriëntatie verdwenen. Alles loopt door elkaar: toneel, film, televisie, soaps, reclame. We hebben doelbewust nauwe banden aangeknoopt met omroepen, castingbureaus en de rest van de media-industrie. Aanvankelijk werden we met pek en veren ingesmeerd maar we hebben het consciëntieus doorgezet. En de studenten willen aan de slag. Er is wel overproductie in het bestel: te veel titels die te kort draaien, en te veel acteurs die hun weg proberen te zoeken. Het is een verdringingsmarkt. Om te slagen moet je beschikken over uitzonderlijke kwaliteiten en doorzettingskracht. De academie is er ook om ze te positioneren in een netwerk. Eigenlijk is deze school één groot extended family-concept.”

Summary;

The two Drama Academy directors with the most years of service are Jacques Giesen (1979 – 1987) en Leo Swinkels (1993 – 2013).
Leo Swinkels had just been appointed when he overheard students talking about the piece in which they had recently performed. The only thing they were talking about was their vocalisation. He just lost it. “I thought: this can’t be true, that piece surely had some damn meaning? That’s the danger of our industry: not discussing the question at hand: What impact did the piece have on the audience? You do feel it when you are on stage. I think that’s our quest, and still to this day it’s a relevant one.”

Jacques Giesen is in full agreement. “However, when students don’t pay continuous attention to their technique, they lose it. Then it becomes a big palaver about the state of the world and decent acting again takes second place. Engagement is great, but acting is paramount.”

According to Giesen, during drama training the layers are peeled back until the inner most core is reached. “If you work on the colour of your voice, after two weeks you’re in a daze because you’ve lost your personality. Then you think: that’s not me anymore. Those are the technical procedures that touch one deeply. You’ve got to get through it. Once you have completely deconstructed yourself, then you can achieve anything.”
Swinkels: “The trick is to discover yourself, to accept who you are. That is the foundation of craftsmanship. If that means that you never want to bare your arse on stage, then you’ve got to back that position, completely. It is an intense journey towards your authentic power.”
Giesen: “If you do not appreciate that you are an introverted person, then you can never become an extrovert. Begin with acceptance; treat your character as the outer glow of your inner self. Try to strengthen the intensity of that glow.”
Swinkels: “These days the autonomous actor manifests themself more often as a writer, creator, improviser and performer with connections to dance, visual arts and new media. The most important development in the last fifteen years is that this training has anticipated the changing times very well.

Giesen: “Everything is intertwined: theatre, film, television, soaps, advertising. There are too many theatre productions that run too short, and too many actors looking to find their way in this industry. To succeed you must have exceptional qualities and hardened perseverance.”