Niets is wat het lijkt in het labyrintische ateliercomplex van Mark Manders, merkt JOEP VOSSEBELD. Zijn de gereedschappen, materialen en machines zo spontaan achtergelaten als het lijkt? En die vorkheftruck, is die nu van brons? “Alsof er net iets gebeurd is en zo weer iets gebeuren gaat. Maar niet nu.”
Er zijn vele varianten van stilte. Je bent alleen in een kamer en hoort het tikken van de verwarming, het ruisen van je bloed wellicht. De stille nacht, als alle kleuren vervagen en elk geluid gedempt lijkt onder een enorme deken. Een kalme zomerdag met ruisende bomen en zoemende insecten. De geluidloze spanning nadat een muzikant zijn laatste noot laat wegsterven en het publiek nog even de adem inhoudt.
En je hebt het oeuvre van Mark Manders waarin alle mogelijke stiltes lijken te worden bevroren. Zijn beelden, gemaakt van schijnbaar nog natte klei (in werkelijkheid beschilderd brons), lijken te wachten op de terugkeer van de kunstenaar, om er nog een laatste hand aan te leggen. In de tentoonstelling The Absence of Mark Manders in het Bonnefanten in Maastricht worden deze wachtende figuren omringd door plattegronden van schrijfgerei, vitrines met nachtlandschappen, rondslingerende brokken klei, achtergelaten gereedschap enm in de laatste zaal, naast twee enorme figuren, de schoenen van de kunstenaar. Alsof er net voor je binnenkwam nog hard werd gewerkt en zo meteen, wanneer de bezoekers weg zijn, dat werk weer wordt hervat.
De afwezigheid van de kunstenaar lijkt tijdelijk. Mark is zo weer terug. Hij is even koffie halen, op zijn sokken.
Maar vandaag, in zijn atelier in het Belgische Ronse, heeft Mark Manders (Volkel, 1968) wel degelijk schoenen aan, exact dezelfde als in het museum – hij heeft twee paar gekocht. Geen overbodige luxe. Manders’ atelier, in een oude textielfabriek, is een labyrint van gangen, hallen en kamers. Werken is hier vooral lopen.
Hij gaat voor in wat hij omschrijft als zijn atelier voor kleiner werk, “zoals je ziet, een slagveld”. Hij toont een gang waar zijn ideeën voor nieuwe beelden met wasknijpers aan lange lijnen hangen. In de volgende ruimte stookt hij de pelletkachel op en tikt daarna op een houten balk die een galmende ‘kloing’ geeft; het is geen hout, maar beschilderd brons. Om vervolgens als een magiër een groot zeil opzij te trekken en weer een nieuwe ruimte te onthullen, een hal met vitrines op schragen. In de vitrines bevinden zich nachtelijke landschappen, erachter staat een vorkheftruck, ingesloten door kisten en een houtwerkplaats. Er is een ijzig koud kleiatelier met bovenlicht, er staat een groot hoofd met gesloten ogen. Drie andere beelden staren vanonder sluiers van plastic langs ons heen.
Een volgende doorgang levert een nieuwe onthulling op: een enorme fabriekshal met in het midden een bronzen en een houten fabrieksschoorsteen van zeker vier meter hoog; hier zien ze eruit uit als miniaturen. Een fabriek in een fabriek. Het stucwerk langs de bovenlichten laat los, de grijze kruimels verzamelen zich op sculpturen die nog wachten op een goede ingeving. Op de plek waar Manders vorig jaar nog zijn gigantische sculptuur voor Central Park in New York construeerde, staan nu twee paaltjes, ernaast een bal. Het blijkt een hockeydoel voor zijn twee zoons.
In alle hoeken staan stoelen, liggen leuningen en slingeren onderstellen. Een pallet verse stoelen uit aluminium, nog half in de verpakking. Een stapel schoolstoelen met buizenframe en houten zitting lijkt onderworpen aan een vreemd voortplantingsexperiment: naast de stoelen staan twee gekloonde varianten van hetzelfde model, de een anderhalf keer te groot, de ander juist extreem gekrompen. Verderop nog meer zittingen en rugleuningen, maar dan uit dik plaatstaal, met de ruwe korsten van snijbranders langs de randen.
Ook de twee fabrieksschoorstenen in de hal worden gedragen door een groep stoelen, steunend op de zitting. Aan een haak hangen gebogen eikenhouten onderstellen, bedekt met een laag stof van een heel decennium. In een volgende kamer gestapelde zitjes, fris in de lak. Inklap-bankjes met zittingen van krantenpapier. Krukjes die te schoon lijken voor hier. Er staat gelukkig ook een lelijke plastic stoel met een jas eroverheen geslingerd, zoals het hoort in een kunstenaarsatelier. Toch even die twijfel, even er tegenaan tikken: is het wel een echte jas, of een bronzen afgietsel ervan.
Er staan veel stoelen hier.
“Toen ik op de academie zat was er ook een designafdeling, ik had daar mijn bedenkingen bij. Een stoel is een stoel en een tafel is een tafel. Het zijn dingen met een duidelijke vorm, waarom zou je daar nog allemaal gekkigheid omheen maken. Maar nu wil ik zelf stoelen maken en ontwerpen, dat had ik nooit verwacht van mezelf.”
Toch lijkt het niet alsof er veel op die stoelen wordt gezeten.
“Ik ga wel eens zitten hoor. Maar ik werk aan een beeld totdat het niet meer lukt en de dingen lukken nu eenmaal vaker niet dan wel. Ik loop dan snel weer door naar het volgende beeld, totdat het daar ook niet meer lukt. Dus ik loop de meeste tijd in het rond.”
Je speelt op meerdere borden tegelijk, als een simultaanschaker?
“Ja, het lijkt me verschrikkelijk moeilijk om als kunstenaar met maar één werk bezig te moeten zijn. Als het even niet lukt, wat moet je dan?”
Hij wijst op een beeld achter hem: een groot beest uit gedroogde modder dat met dikke spanbanden aan een lage tafel hangt. Daarop een landschap, geboetseerd uit dezelfde modderige substantie. “Dat staat hier al zeker tien jaar. Het leek me een mooi idee, om een dier en een landschap letterlijk aan elkaar te koppelen. Maar ik weet niet precies hoe het verder moet, daarom ligt het even stil. Aan de andere kant heb ik het gevoel dat als ik er een paar uurtjes tijd in steek, dat het dan af is. Maar ik doe het lekker niet, want ik kan het altijd nog doen.”
Je werkt lang aan je beelden.
“Ja, soms jaren. Het is een gek soort spanning. Je hebt aan de ene kant heel erg de wens om dingen te maken, maar je moet het ook weer niet te graag willen, want dan lukt het niet. Je moet focussen en tegelijkertijd nonchalant zijn. Dat kost tijd.”
Is die tegenstrijdigheid onderdeel van je werk? Je wil dat dingen tijdloos zijn en tegelijkertijd moet het lijken alsof ze net gemaakt zijn.
“Ik heb ooit regels voor mezelf opgesteld. Bijvoorbeeld dat ik nooit kleuren mag toevoegen aan een beeld. Ik gebruik alleen de kleuren die eigen zijn aan het materiaal. En dat er in beelden geen verwijzingen naar tijd mogen zijn, want ik wil niet dat je kunt zien wanneer iets gemaakt is. Het moet zowel honderd jaar geleden als gisteren kunnen zijn. Dat lijkt streng, maar het geeft juist ruimte: het zijn mijn eigen regels, dus ik mag afwijken. Ik kan inconsequent zijn als ik dat wil, daardoor is het juist een motor van nieuwe ideeën en werken. Ik had bijvoorbeeld een idee in mijn hoofd voor een beeld en dat zou het beste tot zijn recht komen in papier-maché. Daar heb je kranten voor nodig. Maar ik mag geen kranten gebruiken, want er staat een datum op en de berichten verwijzen naar een bepaalde periode. Maar ik kan wel zelf kranten maken, zonder datum en zonder nieuws. Maar hoe maak je een krant zonder berichten? Dat is niet makkelijk. Het laat je nadenken over taal, over woorden. Ik besloot alle Engelse woorden die bestaan in deze krant te gebruiken. Achter elkaar. Zo kom ik in aanraking met woorden die ik anders nooit zou gebruiken en dus met nieuwe ideeën.”
Begint een idee voor een tentoonstelling ook met woorden?
“Een tentoonstelling begint bij een opeenvolging van ruimtes. Als in een film kan ik in mijn hoofd al door die ruimtes bewegen.”
Zijn er mensen in die ruimtes?
“Nee. De ruimtes zijn leeg. Een tentoonstelling met publiek is iets heel vreemds voor mij. Opeens lopen overal mensen. Ze bewegen in een te snel tempo of staan juist stil op een onhandige plek, midden in de doorgang bijvoorbeeld. Als ik me die ruimtes voorstel is het er stil. Niets beweegt. Toch heeft elke ruimte een eigen soort geluid.”
Met geluid bedoel je een eigen soort stilte?
“Ja. Zo zou je het kunnen omschrijven. Het gevoel dat er net iets gebeurd is en zo weer iets gebeuren gaat. Maar niet nu.”
Pas op de terugweg moet ik denken aan de stilte van het atelier zelf. Behalve onze voetstappen en Manders’ zachte stem was er geen enkel geluid. Toch moet het er op een normale werkdag een helse herrie zijn. Geloei van zaagmachines, geknetter van lasapparaten en gepiep van een draaiende en kerende vorkheftruck. Ik kan het me moeilijk voorstellen. In mijn hoofd zie ik Manders in volmaakte stilte boetseren aan een hoofd. Met geluidloze precisie last hij een stalen onderstel in elkaar. De zaagmachine splijt dikke balken met een zucht. Zijn al deze gereedschappen en machines hier net zo ‘spontaan’ achtergelaten als die in het museum? Zijn ze er vooral om de stilte te benadrukken? Zijn het eigenlijk wel machines? Had ik maar even met een vinger tegen de vorkheftruck getikt. Die had vast als een bronzen kerkklok door het atelier gegalmd. Er werd net nog gewerkt hier, maar Mark Manders is even weg. Geruisloos, op zijn sokken.
The Absence of Mark Manders. Van 2/2 t/m 24/5 in het Bonnefanten Maastricht. bonnefanten.nl