De tentoonstelling Met andere ogen laat het topje zien van veertig jaar verzamelen in Museum van Bommel van Dam. Veertig jaar? Nee, de collectiegeschiedenis begint al op het moment dat Maarten en Reina van Bommel hun eerste schilderijen kochten, kort na de Tweede Wereldoorlog. Alle latere aankopen bouwden op hun collectie voort, vulden hiaten op of zetten nieuwe accenten. Tijd om de balans op te maken.

Het is makkelijk een beetje denigrerend te doen over de ‘oercollectie’, de schenking van ruim duizend schilderijen en objecten waarmee Museum van Bommel van Dam in 1971 van start ging. Het Amsterdamse bankiersechtpaar dat het museum zijn naam gaf, zou de aansluiting met de nieuwste ontwikkelingen hebben gemist. Cobra bijvoorbeeld, dé spraakmakende vernieuwing in de Nederlandse kunst van de jaren vijftig, misten ze vrijwel volledig. Bij Jan Schoonhoven en Armando haakten ze af toen die in de jaren zestig steeds minimalistischer werk gingen maken. En geen spoor te vinden in hun collectie van subversieve bewegingen als Fluxus of Pop-Art. Wat wil je ook? Op een enkele uitzondering na keken Maarten en Reina nauwelijks over de grens.

Oubollig en provincialistisch: het is wel zo’n beetje het ergste wat je in Nederland van een kunstverzameling kunt zeggen. De voor de hand liggende verdediging is dat het niet klopt. Cobra mag dan ontbreken, maar de woeste, abstracte doeken van Armando en Bram Bogart uit de jaren vijftig zijn er wel. Al in een vroeg stadium kochten Maarten en Reina de materiekunst van Jaap Wagemaker en het (bijna-)abstract-expressionisme van Ger Lataster en Kees van Bohemen. Zo gezien gingen ze wel degelijk met hun tijd mee.

Maar beter nog dan de verdediging is de aanval. Goed, Maarten en Reina lieten misschien sommige stromingen links liggen, maar daar staat tegenover dat ze heel consequent hun eigen plan trokken. Veel van ‘hun’ kunstenaars volgden ze jarenlang, sommigen ondersteunden ze zelfs financieel. Zo verzamelden ze werk van schilders die we lange tijd, verblind door veelvormige nieuwlichterij, een beetje over het hoofd zijn gaan gezien, maar die de laatste jaren weer volop in de belangstelling staan, zoals Edgar Fernhout of Gerrit Benner. Blader door het boek over de ‘oercollectie’ dat het museum in 2009 uitgaf en langzaam dringt tot je door dat één liefde de keuzes van het echtpaar verbindt: de liefde voor het ‘echte’ schilderen. Of het nu figuratief of abstract werk is, steeds zie je een rijke, expressieve, soms ronduit wellustige omgang met verf. Op het moment dat Armando en Schoonhoven ophielden met schilderen, het kan geen toeval zijn, waren ze voor Maarten en Reina niet interessant meer. Die basisoriëntatie, zo laat de huidige jubileumtentoonstelling zien, heeft het museum altijd behouden.

Verf

Een pareltje, nee, zelfs een parelketting in de collectie is de reeks werken van Edgar Fernhout. Op de tentoonstelling hangen er vijf naast elkaar, van een vroeg, realistisch stilleven tot een van de net-niet-helemaal-abstracte, blauw-groene ‘landschappen’ die hij aan het einde van zijn leven maakte. Hoe gewichtloos zijn werk op het eerste gezicht ook lijkt, als je ervoor staat valt op hoe belangrijk de overschilderingen en de kleine oneffenheden in de verflaag zijn bij het overbrengen van een gevoel van licht en lucht. In dezelfde ruimte hangt een groot bloemstilleven van Hans van Hoek. Vergeleken bij Fernhout gaat hij op een barokke, haast pathetische manier met de verf om.

Hetzelfde geldt voor Frank van Hemert. Zijn zonnebloemen hangen in het zaaltje met de titel Handschriften. Hier is de verf al helemaal troef, bijvoorbeeld bij Sander van Deurzen en bij een Armando uit 1982. Arjan van Arendonk gaat nog een stapje verder. Hij schildert, heel virtuoos, met transparante kit alsof het verf is. Maar ook elders op de tentoonstelling kun je er niet omheen. Het reusachtige zes-luik van Jacqueline Böse, het macabare landschap van Ingrid Simons, de intrigerende close-up van een hand en een gezicht van Judith Krebbekx: het is niet alleen verf (nogal wiedes bij een schilderij), het is ook volledig vanuit de verf gedacht. De verf is een onlosmakelijk deel van het verhaal dat de kunstenaar wil vertellen.

Inrichting

Op de dag dat ik Met andere ogen kom bekijken, wordt er nog hard gewerkt aan de inrichting. De meeste schilderijen hangen al, maar helemaal definitief zijn de plekken nog niet. Er wordt gespeeld met beeldrijm: schilderijen van Aline Thomassen en Bep Scheeren waarop een hoepelrok figureert hangen naast elkaar, maar een uurtje later zijn ze toch weer van de muur. Intussen werkt Toos Nijssen aan de opbouw van haar tijdelijke atelier. Ze is de eerste in een lange stoet van kunstenaars die de komende maanden telkens een week in het museum zullen werken. En die Jef Diederen daar in bubbeltjesplastic, moet die nog worden opgehangen? Nee, die moet naar de wethouder. Hij heeft een Diederen uit zijn werkkamer afgestaan voor de tentoonstelling en krijgt zolang een andere.

Tussen de middag wordt er gezamenlijk geluncht aan de grote tafel in de hal van het museum. “Waar is de Willink gebleven?” vraagt Toos Nijssen. Ze mag een aantal werken uit de museumcollectie opnemen in haar tijdelijke atelier. “Ik wil de Willink!” De Willink is zojuist van de zaal met portretten verplaatst naar de afdeling Handschriften. “Hoeveel bied je?” roept directeur Vercauteren van de andere kant van de tafel.

Wat er niet is

Ook wat er níet te zien is op de tentoonstelling is interessant. Met alle aandacht voor verf blijft het vreemd dat Maarten en Reina niet al in de jaren vijftig zijn gevallen voor een kunstenaar als Karel Appel. Het museum heeft later geprobeerd deze lacune op te vullen, maar Appel was inmiddels veel te duur geworden. Wel is er werk van andere Cobra-kunstenaars gekocht, zoals Eugène Brands en Lucebert. Toch, hoewel het prachtig zou passen, blijft Cobra in de collectie een onderbelicht hoofdstuk. Het laat zien hoe meedogenloos de kunstmarkt is voor een regionaal museum met een beperkt budget. Herkansingen bestaan niet.

Een lacune die, tot op zekere hoogte, wél door het museum kon worden opgevuld is het minimalisme en de conceptuele kunst. Een hele reeks Schoonhovens, inclusief een na 1971 aangekocht wit reliëf hangt zelfs in de ‘erezaal’, naast een groot, lichtblauw paneel van Ton Boelhouwer. Uit conceptuele hoek is er Loek Grootjans, maar het lijkt me een veelzeggende keuze dat mooi werk van mensen als Marinus Boezem, Ger Dekkers en Jan Dibbets dat zich wel in de collectie bevindt, niet in de jubileum-expositie is opgenomen. Dit blijft in Venlo toch een zijlijn. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen, want in omliggende musea (Eindhoven, Maastricht, Keulen) is deze richting ruimschoots aanwezig.

Limburgers

De ‘oercollectie’ van het echtpaar Van Bommel had geen Limburgs profiel. Allicht niet, want Reina en Maarten woonden in Amsterdam en hadden geen speciale binding met welke provincie dan ook. Toen de collectie uiteindelijk onderdak vond in Venlo, lag het voor de hand hierin verandering te brengen. Ijverig begon het museum schilderijen aan te kopen van de toenmalige fine fleur van de Limburgse kunst, de zogenaamde Amsterdamse Limburgers die in de jaren veertig voor kortere of langere tijd hun heil in Amsterdam zochten. Hun werk vormt nog steeds een zwaartepunt in de collectie. Op de tentoonstelling hangen ze bij elkaar: Pieter Defesche, Jef Diederen, Ger Lataster, Lei Molin en Pierre van Soest, in de meeste gevallen met meerdere werken. Naast het expressionisme van Lataster valt pas goed op hoe ingehouden en lyrisch Diederen en Molin te werk gaan, en hoe zwierig Defesche uit de hoek kan komen. Daarna zie je de overeenkomst: allemaal, behalve misschien Molin, zijn het volbloed schilders. Het maakt dat de Amsterdamse Limburgers naadloos aansluiten bij de lijn die door Maarten en Reina werd ingezet. En eigenlijk geldt dat ook voor het merendeel van de aankopen van volgende generaties ‘Limburgse’ kunstenaars. Ook hier valt een zekere voorkeur voor ‘echte’ schilders te bespeuren: Bep Scheeren, Aline Thomassen, Maurice Thomassen, Sidi El Karchi, Gies Backes, om er maar een paar te noemen.

De schilderkunst is de laatste jaren nogal eens afgeschaft en weer herontdekt. In Museum van Bommel van Dam valt er niks te herontdekken: in de schaduw van de ‘oercollectie’ is de schilderkunst er altijd geweest.

Met andere ogen – een feestelijke terugblik op veertig jaar verzamelen. Venlo, Museum van Bommel van Dam, van t/m 15 januari 2012. Zie www.vanbommelvandam.nl