Hygiëne omvat veel meer dan handen wassen en de boel aan kant houden. Met dank aan de nazi’s die het begrip een nieuwe betekenis gaven en het voor hun ideologisch karretje spanden. Aan de hand van de geschiedenis van het Deutsches Hygiene-Museum in Dresden onderzoekt Marres in Maastricht begrippen als zuiverheid en transparantie. “We denken nog te vaak dat het museum de toonzaal is van een koninklijke verzameling.”

door Emile Hollman

Het was niet lang na de val van Muur dat Guus Beumer, directeur van het Maastrichtse cultuurcentrum Marres, op een druilerige zondagmiddag in Dresden het Deutsches Hygiene-Museum ontdekte. Nog afgezien van het modernistische gebouw van fikse omvang (“Het Bonnefanten valt er in weg”) en de verrassende lading, raakte Beumer vooral geboeid door het concept van het museum. Want hij trof niet zo zeer “een depot met spulletjes” aan, maar een instelling die zelf vorm gaf aan haar maatschappelijke functie, bijvoorbeeld door bij te dragen aan de bewustwording rond ziektes als tbc en kanker. Een museum als een laboratorium dat de ideologie van de hygiëne probeert te promoten.
Beumer dook in de geschriften en ontdekte dat er in 1911 een grote hygiëne tentoonstelling in Dresden was gehouden waar drie miljoen bezoekers op afkwamen. Net als bij de wereldexpo’s en de grote kunstbiënnales zoals die in Venetië (waar Beumer in 2011 curator is van de Nederlandse inzending) had de tentoonstelling nationale paviljoens, waar de deelnemende landen hun visie op het toen nog nieuwerwetse idee van hygiëne gaven. Beumer: “Vreemd genoeg was Nederland als land niet vertegenwoordigd, wel de stad Amsterdam. Aan de hand van een grachtenpand werden de hygiënische problemen ontvouwd waarmee men daar kampte. Een jaar later richtte Karl August Lingner, de fabrikant van Odol Mondwater het Deutsches Hygiene-Museum op. Wat mij fascineert is dat dit museum zijn eigen materiaal produceert en zijn eigen tentoonstellingsmodellen ontwikkelt. In dat opzicht kent het zijn weerga niet: wat het namelijk doet, is het onzichtbare zichtbaar maken. En voor mij, iemand die zo bezig is met presentaties, is dat bijna een kernvraag: hoe doe je dat?”
Sinds Beumer in Maastricht cultuurcentrum Marres onder zijn hoede nam, onderzoekt hij via tentoonstellingen, publicaties en lezingen het verschijnsel avant-garde. Niet vanuit het kunsthistorisch perspectief – Beumer is van huis uit socioloog, maar maakte naam in de wereld van mode en design – maar meer als idee dat ten grondslag ligt aan het breken met bestaande opvattingen en waarden. Desondanks blijft het lastig om een begrip als avant-garde zichtbaar te maken zonder te vervallen in kunsthistorische platitudes. Vandaar dat Marres aan de hand van de geschiedenis van het Deutsches Hygiene-Museum wil onderzoeken hoe je als kunstinstelling (toch) het onzichtbare zichtbaar kunt maken.
Inmiddels afficheert het museum in Dresden zich als een forum voor discussie voor iedereen die geïnteresseerd is in de culturele, sociale en wetenschappelijke revoluties die plaats vinden in het begin van de 21ste eeuw. Er is een permanente opstelling, een kindermuseum, tal van tijdelijke tentoonstellingen en een volle agenda aan lezingen, colleges, conferenties en concerten. Communicatie en educatie zijn van enorm belang. Complexe thema’s als schoonheid, verlangen naar geluk of de opkomst van het fundamentalisme worden er onderzocht, bespreekbaar en dus zichtbaar gemaakt. Beumer, gniffelend: “Ik zie te veel musea zichtbare dingen nog zichtbaarder maken. We denken nog te vaak dat het museum de toonzaal is van een koninklijke verzameling. Dat kunst autonoom is wil nog niet zeggen dat het museum ook autonoom is. Ik wil best geloven dat God goddelijk is, maar dat wil nog niet zeggen dat de dominee het ook is.”
In die eerste jaren van de vorige eeuw reisde het Hygiene-Museum nog rond met kleine, zelfgeproduceerde wasmodellen van ziektes, afgietsels van huidaandoeningen en promotiefilms. Een puur educatieve aangelegenheid; ziektes werden letterlijk in kaart gebracht en tentoongesteld in, zoals Guus Beumer dat noemt, “de geobjectiveerde werkelijkheid van de wetenschap. Je ziet het museum veranderen met de opkomst van de röntgenapparatuur. Vanaf dat moment gaat de wetenschap vanuit de huid letterlijk het lichaam binnen en probeert ze een transparante, glazen mens te creëren. Een metafoor voor de nieuwe werkelijkheid, symbool van een transparant lichaam, tastbaar en beheersbaar.”
In die sfeer gedijden ook de ideeën van de nationaal-socialisten met hun opvattingen over de zuiverheid van het Arische ras. Beumer: “Er was sprake van rassenhygiëne, ofwel goede en slechte hygiëne.” Voor die periode uit de Duitse geschiedenis heeft het museum de ogen niet gesloten. “Er is al een tentoonstelling over gemaakt. Ik merk wel dat het museum wat voorzichtig is met zijn eigen verleden. Ze durven niet aan een echte reflectie op de eigen evolutie.”
De Glazen Mens, oftewel The Transparant Man, is het kroonjuweel van het museum en nu de grote attractie van de Marres-tentoonstelling De avant-garde: hygiëne. Het was nog niet eenvoudig om bruiklenen te verkrijgen, vertelt Beumer. “Ik weet dat het een aantal Britse musea eerder niet is gelukt. Misschien komt het omdat we vergeleken met de grote musea maar een marginaal instituutje zijn. En we hebben gebruik gemaakt van het Paard van Troje door Claudia Banz, voorheen medewerkster van het Hygiëne Museum, te vragen voor ons onderzoeks- en productieteam.”
De tentoonstelling in Marres zal uit drie zogeheten denkruimtes bestaan waarin het Hygiene Museum op verschillende manieren wordt benaderd. “Marres is niet groot, dus we moeten ons beperken”, zegt Beumer. Het onderdeel Museum as Discourse richt zich op het zichtbaar maken van het onzichtbare, op het streven naar transparantie dat Beumer “als een dominante ambitie van de twintigste eeuw” beschouwt. In Museum as Practice staat het pedagogische streven naar voorlichting over hygiëne en natuurwetenschappelijke kennisverspreiding centraal. Museum as Ideology geeft uitleg over de betekenis en de praktische doelstelling van hygiëne in samenhang met politieke en sociaal-economische klimaat in Duitsland.
Aan de hand van de geschiedenis van het Hygiëne-Museum hoopt Beumer ook de discussie rond de bezuinigingen van het nieuwe kabinet zichtbaar te kunnen maken. “Het lijkt wel of de cultuurwereld een strafexercitie moet ondergaan. De bezuinigingen worden zelfs gelegitimeerd door cultuur als linkse hobby af te schilderen. Men suggereert daarmee dat de taal van de intelligentsia is teruggebracht tot een linkse taal. De geschiedenis van het Hygiëne-Museum toont aan dat cultuur altijd kan worden ingezet door een politiek systeem maar nooit gereduceerd kan worden tot één betekenis. Het is noodzakelijk dat die dynamische kwaliteit van cultuur, los van het idee van rechts of links, zichtbaar wordt gemaakt.”
De avant-garde: Hygiëne. Van 24/10 t/m 30/1/2011 in Marres Maastricht. www.marres.nl

Nederland-subsidieland
Guus Beumer (Subang, 1955) behalve directeur van Marres ook directeur van NAiM Bureau Europa in Maastricht, wil nog niet te veel zeggen over zijn curatorschap van de Nederlandse inbreng tijdens de Biënnale van Venetië in 2011. Een tip van de sluier: “Ik wil het graag hebben over de potentie van de Nederlandse culturele infrastructuur. Nederlandse kunstenaars en ontwerpers worden tegenwoordig afgeschilderd als subsidietrekkers. Het gevolg is dat een begrip als Dutch Design een dubbele betekenis heeft gekregen. In de eerste fase van hun carrière benutten ontwerpers het begrip als een merknaam waarmee ze zich graag identificeren. Op het moment dat ze enig succes hebben, distantiëren ze zich van elk idee van een Nederlandse identiteit, omdat dat land synoniem zou zijn voor subsidie. Die dubbelhartigheid is funest. Subsidies – en dat kan iedere succesvolle kunstenaar en ontwerper vertellen – hebben een productief effect, en het succes van Dutch Design is daar de beste illustratie van. Ik vind het leuk om die potentie in Venetië aan te spreken.”