Kerk en kunst hebben een gezamenlijk verleden, maar raakten in de vorige eeuw op elkaar uitgekeken. Inmiddels laten vooral katholieke kunstenaars hun geloof weer doorklinken in hun werk. “Het gebeier van de klokken associeer ik met een nestgeur die ik niet wil ontkennen.”
De come back van de katholieke kunstenaar
Marc Mulders is een hartstochtelijk verteller. In een kring van zo’n twintig suppoosten van museum De Pont in Tilburg plakt hij de anekdotes uit zijn atelier moeiteloos vast aan bevlogen uitleg bij de Bijbelse symbolen in zijn werk. Om nog geen minuut later uit te halen naar de dolgedraaide kunstmarkt waar voor For the Love of God, een met diamanten bezet doodshoofd van Damien Hirst – binnenkort te zien in het Rijksmuseum – 63 miljoen euro opbrengt. Wat hem ook dwars zit: steeds meer commercials op tv zijn “een opeenvolging van kale, liefdeloze en onnodig provocerende beelden”.
De Depont-suppoosten hangen deze vrijdagmiddag in juni aan Mulders’ lippen. Wellicht is hij een tikje hyper. De volgende dag is de opening van Mapping out Paradise, een expositie die hij maakte samen met viltkunstenares Claudy Jongstra. Daarmee sluit hij een ongemeen drukke periode af die hij grijnzend karakteriseert als “van het museum naar de kerk en weer terug”. Het is tevens het traject van zijn loopbaan.
De ‘vette’ schilderijen die Marc Mulders (Tilburg, 1958) maakte in de jaren negentig hangen in musea in binnen- en buitenland. Na 9/11 gooide Mulders het over een andere boeg, stortte zich op collagetechnieken en gebrandschilderde ramen, zoals in de Sint Jan in Den Bosch. In het glas-in-loodraam Het laatste oordeel laat hij een vliegtuig een WTC-toren binnenvliegen, geen dagelijkse kost in een kerk. De hel bij Mulders is geen Bijbelse voorstelling, maar “de aardse hel” zoals die wordt veroorzaakt door terroristen “die doden uit naam van God omdat ze menen zijn oordeel te kennen en alvast een voorschot nemen op het Laatste Oordeel”.
Van de klassiek-christelijke thema’s die hij vroeger schilderde, schuift zijn werk op naar het hier en nu. Engagement is geboden, zegt Mulders, want vervlakking en verloedering grijpen om zich heen. De media, met hun bombardement aan niets en niemand ontziende beelden, beschouwt hij als belangrijke boosdoener.
Mulders werkt graag samen met kunstenaars die zijn engagement delen. Drie jaar geleden begon hij met Diane Schouten het modemerk Stop Bleeding, dat met beelden en symbolen op kleding en accessoires de gebruiker een schild wil bieden tegen het terrein winnende nihilisme. In de installatie Mapping out Paradise in museum Depont combineert Mulders oud-testamentische motieven met gruwelijke beelden uit de wereld van vandaag. Een stroom van kleurige collages op verlichte glasscherven ligt in grillige patronen op de museumvloer, als ijsschotsen op een half bevroren rivier. Daarboven reiken de kleurige vilten banieren van Jongstra naar de hemel, zacht ruisende contrapunten bij Mulders’ rumoerige beeldenstroom.
Een van de eerste jonge kunstenaars die na de ontkerkelijking van de jaren zestig het geloof inbracht in zijn werk, was schrijver Frans Kellendonk (1951-1989). De worsteling met zijn katholieke opvoeding sublimeerde hij tot het aan de Amerikaanse dichter Wallace Stevens ontleende idee van ‘oprecht veinzen’, waarin hij kunst en geloof op miraculeuze wijze bijeenbracht. Kellendonk wenste te geloven in het verzinsel van de religie, zoals hij geloofde in het verzinsel van de kunst. Zijn theorie van ‘oprecht veinzen’ zorgde voor veel verwarring in de toen nog volledig geseculariseerde kunstwereld. Zijn schrijversvriend Oek de Jong, die net als Kellendonk lang worstelde met de godsdienst van zijn ouders, noemde de theorie “een wangedrocht”.
Aan de basis van het katholieke gedachtegoed staat het lijden. Laat dichter/schrijver Ruud Linssen nou net bezig zijn met een boek over het ‘vrijwillige lijden’. Hij beschouwt het lijden als een universele pijn die vooral bestaat uit angst en melancholie. “Om daaraan te ontsnappen is de mens geneigd zijn heil te zoeken in vrijwillige vormen van lijden. Het is een soort vlucht vooruit.” In zijn boek noemt Linssen (Roermond, 1971) de oorlog en het kloosterleven als plekken van vrijwillig lijden waar de mens zijn toevlucht zoekt.
Op zijn 25e keerde hij terug naar de kerk van zijn ouders. “Een andere weg was niet mogelijk. De katholieke cultuur zit in mij, ik ben erin opgegroeid, het is van mij.” Meer dan met Kellendonk voelt Linssen verwantschap met de auteurs Willem-Jan Otten en Vonne van der Meer, van wie hij vindt dat ze vanwege hun geloof in de Nederlandse letteren worden weggedrukt.
Dat jonge kunstenaars zich vooral tot het katholicisme voelen aangetrokken, vindt Linssen logisch. “Het is het minst rigide van de grote religies. Kunst en fundamentalisme laten zich nu eenmaal niet rijmen.” Niet dat Linssen ook maar iets begrijpt van het katholieke standpunt over homoseksualiteit. “Het geloof gaat over de liefde, daar zou de kerk juist een sterk punt van kunnen maken. En het standpunt over voorbehoedsmiddelen is al net zo achterlijk.” Maar zijn loyaliteit blijft onaangetast: “In de kerk zit, net als in het leven zelf, het goede én het kwade. Het geloof gaat voorbij alles.”
Linssen beschouwt zijn keuze voor het katholicisme als een reactie op de arrogantie van het 20e eeuwse atheïsme. “De Griekse denkers plaatsten al de ratio tegenover de spiritualiteit, maar het evenwicht is zoek. Het atheïsme is een puur westers concept, wereldwijd stelt het niets voor. Het is een kwestie van evenwicht, want de atheïst zit ook in mij. Vijftig jaar geleden, toen het geloof de samenleving verstikte, was ik vast en zeker atheïst geweest. De opstelling van iemand als W.F. Hermans in die tijd kan ik goed begrijpen.”
Het taboe op religie in de kunst mag de laatste jaren zijn verkruimeld, het ging niet vanzelf. De literaire pers zag in de jaren tachtig weinig in de parallel tussen kunst en religie in Kellendonks ‘oprecht veinzen’, en oordeelde opvallend kritisch over diens laatste roman Mystiek lichaam. Tien jaar later, in 1997, werd de gelovige Désanne van Brederode door Michaël Zeeman in zijn anti-religieuze pamflet God zij met ons op even hilarische als vileine wijze aan de kant geschoven. Hetzelfde lot trof Marjoleine de Vos, over wier columns Zeeman schreef dat hij niet kon wachten tot ze gebundeld werden “zodat ik later aan mijn kinderen en kleinkinderen kan demonstreren welke adembenemende onzin er in de jaren negentig in modieuze culturele kringen in Nederland gedebiteerd werd en hoe vanouds liberale, vrijzinnige instituten zich daarvoor hebben geleend.”
Tien jaar verder is de ‘mode’ gangbaar geworden. Net als musici en topsporters leggen ook kunstenaars publiekelijk getuigenis af van hun geloof. Michaël Zeeman is in de Volkskrant een briefwisseling over kunst en religie gestart met Hans-Maarten van den Brink. En Mulders, Otten, Van der Meer, Van Brederode en De Vos hebben inmiddels gezelschap gekregen van een nieuwe generatie katholieke kunstenaars.
Ruud Linssen is een van hen, net als theatermaakster Lieke Benders, wier symbolische thema’s onmiskenbaar verwijzen naar haar katholieke wortels. Haar stukken Orante en Wonderen oogstten alom lof, ten teken dat ook recensenten niet meer verbaasd opkijken van religieuze thema’s. Benders (Sittard, 1980) ontwikkelt haar concepten op locatie, bij voorkeur het plaatsen van rust en bezinning, zoals kloosters en kerken. Ze is geboeid door de schoonheid van het geloof en de kracht van alledaagse wonderen. Maar, geeft ze toe, die bestaan “alleen voor hen die er in geloven”. Haar publiek moet bereid zijn in haar wereld te stappen. Alles draait om het willen geloven, ook al zie je als toeschouwer de visdraad die met een katrol iets omhoog tilt.
Benders wil de magie van het leven en het theater laten samenkomen, en lijkt daarin een navolger van Kellendonk, wiens werk ze niet kent. “Ik heb sinds mijn jeugd alle stadia van het katholieke geloof doorlopen. We woonden naast de kerk; het gebeier van de klokken associeer ik met een nestgeur die ik niet wil ontkennen. Hier liggen mijn wortels, hier liggen mijn onderwerpen. Er valt nog veel te ontdekken. Het is een zoektocht naar mezelf.”
Ook voor haar collega, theatermaker, regisseur en acteur Joost Horward, is het katholicisme een vorm van thuiskomen. “De kerk is de moederschoot van het toneel. Zowel de katholieke eredienst als het toneel kent een duidelijke regie. De rinkelende bellen, de grootse opkomst van de priester en niet te vergeten de functie van het binnenvallende licht zijn parallellen tussen theater en kerk. Vooral het fenomeen licht fascineert me. Licht is troostend en geeft inzicht. In feite is het hele principe van de aarde gebaseerd op één lamp: de zon. In het theater werkt dit ook zo.”
Horward (Breda,1947) geeft les aan de Maastrichtse Toneelacademie waar hij zelf in 1996 afstudeerde. Hij is er blijven wonen. “Limburg ademt een sfeer van ‘komt dit zien’ en dat spreekt mij als theaterman ontzettend aan. Toneel heeft zijn wortels in de kerkelijke rituelen en daarmee zijn we hier rijkelijk bedeeld. Het zintuiglijke van het katholieke geloof met zijn glas-in-lood-licht, de geurige wierook en theatrale viering boeit me. Ooit was ik misdienaar, misschien heeft dat de kiem gelegd voor mijn interesse in het theater. Met de dogma’s van de kerk heb ik nauwelijks affiniteit, wel met de verschijningsvorm.”
Horward noemt zichzelf een religieus mens. “Niet in theologische zin, maar in mijn behoefte om verbindingen aan te gaan met andere mensen of plekken. Theater vormt net als de kerk een verbindingsplaats voor mensen. Het is een plek waar we het over de mens hebben. Met het instituut kerk heb ik weinig op. Ik geloof persoonlijk dat de kerk veel zou winnen als ze het meer over de mens zouden hebben en minder over God.”
Schilder Marc Mulders kan evenmin begrip opbrengen voor de rigiditeit waarmee Benedictus XVI de kerkelijke dogma’s bewaakt. Hij gruwt van de opvattingen van de Duitse paus over homoseksualiteit. “Als hij zo doorgaat, laat ik me weer uitschrijven.” Maar katholiek, dat blijft hij. Want hij dicht het geloof een belangrijke rol toe in de hedendaagse kunst. “De positie van de avant garde in de beeldende kunst is passé. Kunst moet zingevend zijn, in plaats van ondermijnend.”
Zo is Mulders samen met Claudy Jongstra in het project Mapping out Paradise gestapt. “We delen hetzelfde gevoel over de wereld, dat er nog een hoop werk te verzetten valt.” De op het Friese platteland wonende Jongstra (Roermond, 1963) noemt zich niet gelovig in de traditionele zin, maar wel religieus. “Als kunstenaar zoek je naar plekken waar je heilzaam kunt zijn, vanuit je zintuigen en je kleurbeleving. Dat is belangrijk, want de media hebben de mensen bijna kleurenblind gemaakt.”
Jongstra hecht net als Mulders aan ambachtelijkheid en doorleefd vakmanschap om in deze jachtige wereld tot rust en reflectie te komen. Zo gebruikt ze in haar werk kleurstoffen van planten die heel langzaam groeien. En het vilten van wol is een langdurig, bijna meditatief proces dat met de hand wordt gedaan. Dat gevoel van traagheid en intensiteit wil ze overbrengen op haar publiek. “Het moet mensen een stiltemoment bezorgen, hen even in een andere tijd doen belanden.”
Waar Jongstra kiest voor een bijna introverte aanpak, constateert theatermaker Joost Horward bij zichzelf een zekere missiedrang. “We proberen de Grote Verhalen bij de mensen te brengen”, zegt hij over het Maastrichtse theatergezelschap Het Woelige Baren dat hij in 1999 samen met Esther de Koning oprichtte. Net als Lenders brengt Horward met zijn groep uitsluitend eigen repertoire, tragikomische voorstellingen in een cabareteske speelstijl voor kinderen en volwassenen. “Komedies met een zwart randje”, noemt hij ze zelf.
Ook in zijn literaire voorbeelden is Horward katholiek. Het zijn eerder de schrijvers van taalkathedralen die hem fascineren dan de auteurs van een uitgebeend, van alle opsmuk ontdaan proza. ,,Hugo Claus vind ik geweldig en ook Jeroen Brouwers en Tom Lanoye spreken tot mijn verbeelding. Als cineast ben ik geboeid door Peter Greenaway. Kennelijk heb ik een zwak voor barok.”
Net as Horward haalt ook Lieke Benders veel inspiratie uit de literatuur, hoewel die in haar geval bezwaarlijk als ‘katholiek’ bestempeld kan worden. Haar ‘boek van het jaar’ is Catching the big Fish van David Lynch, boegbeeld van de surrealistische cinema met films als Blue Velvet, Twin Peaks en Mulholland Drive en pleitbezorger van transcendente meditatie. Benders: “Catching the big Fish handelt over de wijze waarin je in jezelf op zoek kunt gaan naar diepere ideeën. Lynch spreekt van diving within. Dat idee van het afdalen tot de kern van jezelf spreekt me aan.”
Sinds haar negentiende liep Benders diverse etappes van de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela en verkeert ze regelmatig enkele dagen in retraite in een klooster. “Het contemplatieve aspect, de stilte van kloosters en hun bewoners spreekt me aan en vormt een boeiend thema.” Ze verwijst naar de filosoof Charles Vergeer die beweert dat in een door lawaai geterroriseerde wereld de stilte niet alleen een kostbaar goed is, maar ook een middel om de werkelijkheid in een ander licht te plaatsen. Benders herkent dat: ze kan in vervoering raken wanneer ze in de Onze Lieve Vrouwe Kerk in Maastricht het gekleurde licht via de glas-in-lood-ramen als vlekken op de bodem ziet vallen, of wanneer ze ergens in de stad een ‘verstopt’ Mariabeeldje ontwaart. Ze lijkt op zoek naar epifanie, het tevoorschijn treden van een andere, onverwachte en onvoorstelbare werkelijkheid. “Ik pleit voor meer schoonheid en verrassing, in plaats van het platte beredeneren van alles waardoor de magie verdwijnt.”
Net als andere katholieke kunstenaars van haar generatie vat Benders religie niet op als een geheel aan door de kerk voorgeschreven dogma’s, maar zoekt ze het in de etymologische betekenis van het begrip religie: ‘verbinden’. Ze verwijst naar het boek Pelgrim zonder God van Herman Vuijsje waarin deze stelt dat antireligiositeit en antikerkelijkheid ouderwets zijn, en weinig opportuun. “Je kunt net zo goed tegen de Spanjaarden, de Fransen, de Duitsers of de Nederlanders zijn. Het werkelijke gevaar schuilt in het oprukkend nihilisme, het ik-denken dat door geen enkele ideologie in toom wordt gehouden.”
‘Mapping out Paradise’ van Claudy Jongstra en Marc Mulders, t/m 16 november in museum De Pont in Tilburg. www.depont.nl
Publicaties en poëzie van Ruud Linssen zijn te vinden op www.ruudlinssen.nl/poëzie
Het stuk ‘Vreemd’ van Lieke Benders speelt van 24/10 t/m 31/12. zie: www.bontehond.net
Joost Horward: www.myspace.com/hetwoeligebaren