Hubert Delamboye (62) zingt al 35 jaar in de grote operahuizen. Zijn zoon Enrico (30) is dirigent aan de Opern Köln. Over de Reiz van het vak.
Gezelligheid met Richard Wagner
Als jongetje speelde Enrico Delamboye met Playmobil scènes uit Hofmanns Erzählungen. Tijdens carnaval doste hij zich uit als General Fritz uit Die Grossherzogin von Gerolstein, ook al van Offenbach. Kom maar kijken, lacht hij terwijl hij de deur van het toilet bij de luisterkamer van de familie Delamboye openzwaait. Daar plakt ie: de bewuste foto van Enrico als General Fritz.
Muziek kwam tot hem als moedermelk. Enrico: “Als kind selecteer je geen muziek, je absorbeert die.” Op zijn achtste kreeg hij een figurantenrol als een van de Nibelungen in Richard Wagners Rheingold. En toen pa de hele familie meenam naar Seattle, waar hij zong bij het USA Wagner-Festival, bouwde Enrico daar op een zolder een Wagnerbühne en zong daar de complete tekst van Siegfried, zijn held, en Mime.
Vader en zoon hebben naast elkaar plaatsgenomen op een bankje voor een zwartgelakte vleugel. Ze halen herinneringen op aan de tijd dat ze vaker samen konden zijn. Nu en dan kantelt tenor Hubert een plakboek uit de kast om zijn geheugen op te frissen. Enrico: “Ik vond de verhalen bij Wagner gigantisch ruig. Ik wilde Siegfried zijn, de draak doden of de ring bemachtigen. Vond ik veel spannender dan cowboytje en indiaantje spelen.” Maar een typisch Wagneriaanse enscenering kan een jongetje toch ook angstaanjagende dromen bezorgen? “Ben ik veel te nuchter voor.”
Dat heeft ie dan niet van een vreemde. Zijn vader Hubert mag dan inmiddels vijftien Wagnerrollen hebben vertolkt op de grote operapodia in de wereld, kapsones zijn hem vreemd. Hij houdt vol dat hij er gewoon ingerold is, dat het eigenlijk allemaal vanzelf is gegaan. Dat ie niet beter wist dan dat hij automonteur zou worden. “Ik begon in de harmonie, en zong het hardst in het koor. Zo krijg je vanzelf de eerste solo’s. ”
Hubert woonde in Wiesbaden waar hij zong aan de plaatselijke opera, toen Enrico werd geboren. Zijn repertoire bestond vooral uit Mozart, Donizetti, Verdi en Puccini. Wagner was binnen handbereik. “Eerst kon ik er niks mee. Ik hoorde Tristan und Isolde en Der Fliegende Holländer maar had er blijkbaar geen antenne voor. Twee maanden later stond ik op de bezettingslijst voor een kleine rol in Tristan und Isolde en ben ik maar met studeren begonnen”. Relativerend: “Ach, het ging om beginrollen. Op die leeftijd kan je eigenlijk niks gebeuren.” Hij hoorde een fantastische Tristan vijf uur lang zingen. “Ik ging helemaal van de sokken: het muzikale, het geluid, dat organische, dat Körper und Geist. Ik dacht: wat gebeurt hier allemaal? Dat zet zich in je en blijft hangen.”
Hubert: “Enrico zat vaak bij me als ik studeerde. Hij wilde helpen. Op een dag begon hij piano te spelen. Eerst met losse vingers, later pakte hij een octaaf. En dan is het gebeurd hè. Toen was hij een pianist.” Enrico: “Ik heb het beeld nog helder voor ogen: die oude bruine piano, die vieze oude toetsen en mijn hand die opeens een octaaf pakt.”
Hubert: “Rond Enrico’s geboorte was ik de nummer vijf of zes op het lijstje.” Lijstje? “Je weet op de millimeter precies hoe de markt in elkaar zit. Je kent iedereen, je weet wie waar zingt en wie ze als eerste zullen vragen voor een nieuwe productie. Op het laatst was ik nummer twee of zelfs nummer een voor bepaalde rollen. En dan weet je: eerst bellen ze Reiner Goldberg of Siegfried Jeruzalem en als die bezet zijn, bellen ze jou. Je hebt Siegfried al vele malen gehoord van collegae en dan komt de dag dat je zelf Siegfried mag vertolken. Als het dan lukt, ah, dat is de Reiz van het hele vak.”
Enrico: “Sinds ik meespeelde in Rheingold heb ik geroepen dat ik later dirigent zou worden. Daar heb ik ook later tijdens mijn studie piano en orkestdirectie aan het Conservatorium Maastricht nooit aan getwijfeld. Ik vind het niet spannend genoeg om alleen te musiceren, misschien verklaart dat waarom ik zo graag wilde dirigeren en niet enkel pianist wil zijn. En zeker geen zanger! Wellicht speelt ook mee dat ik wist wat mijn vader allemaal moest laten voor zijn vak. Een dirigent kan tenminste nog eens doorzakken. Ik ken 62-jarige zangers met een heel andere instelling. Laat ik het zo zeggen: papa is niet drie jaar voor zijn pensioen, hij is bezig met zijn 35-ste jaar als zanger.”
Hubert: “Er zijn zangers die denken dat ze zich alles kunnen permitteren. De eerste twee jaar hoor je dat ook niet, maar dan…Ik heb mijn stem nooit mishandeld, zelden alcohol en nooit nicotine gebruikt. Ik meen geen verkeerde beslissingen genomen te hebben, door de goede rollen op de juiste momenten te zingen.”
Enrico: “De jongere garde durft geen nee meer te zeggen tegen een rol. Nee zeggen is zo belangrijk in dit vak. Ik heb in de loop van de jaren wel een feeling voor zangers opgebouwd. Ik kan ze meestal goed inschatten, wat heel belangrijk is tussen orkestbak en de bühne.”
Dezer dagen treffen Hubert en Enrico elkaar een aantal malen in de Limburgse theaters. Hoe is het om je eigen vader te dirigeren?
Enrico: “Het gaat niet om mij of om mijn vader. Het gaat om de muziek, om de compositie, om de zaak. Op de bühne is hij niet mijn vader, maar een zanger die ik probeer te begeleiden.” Hubert: “Enrico kan mij inschatten, hij voelt het, hij voelt veranderingen. Als ik nog maar van plan ben iets te doen met mijn stem dan is ie bij wijze van spreken al bij me. Anderen voelen dat niet zo. Enrico: “Als dirigent moet je alert zijn, je moet de keuze maken, ga ik met de zanger mee of niet. Als het lukt, is het heerlijk. Voor dit Erlebnis ga je naar een live optreden, zoals de opera. Om door mooie en spontane momenten verrast te worden.”
Enrico: “Het cd-verwende publiek verwacht vooral perfectie. Ik vind juist dat je risico’s moet nemen. Het is lastig om mezelf als dirigent te omschrijven. Als er een uitvoering is, heb ik in ieder geval een enorme zin om muziek te maken. Ik voel een grote verantwoordelijkheid naar de componist. Ik heb een bepaalde klankverwachting en ik moet er alles aan doen die samen met de musici te verwezenlijken. Ongeacht waar: of het nu de kerk van Noorbeek is of in de opera van Keulen.”
Er is over Enrico geschreven dat hij steeds zeven jaar vooruit loopt. Alsof het hier de eeuwig jonge dirigent betreft. “Leeftijd is geen maatstaf, ontwikkeling wel. Ooit kwam een oudere orkestmusicus naar me toe en zei: ‘Junger Mann, gemessen ihre Leistung müssten sie minimal 40 sein, dabei sind Sie erst 28!’ Dat is leuk om te horen. Natuurlijk word je regelmatig uitgeprobeerd door een orkest. Spelen ze opzettelijk wat valse noten en octaveringen om je uit te testen. Soms is het net een ‘Kindergarten’. Maar dan ben ik, jong of niet, consequent en streng. Zolang je respectvol met musici omgaat en zelf hard werkt, win je aan gezag.
Ik heb een goede leerschool gehad. Mijn eerste orkest gold als een van de lastigste in de Duitse operawereld. Ik kende die bende van vroeger, toen mijn vader in Wiesbaden zong. En dan nog de zoon zijn van een zanger, dat kon natuurlijk niks zijn. De intendant had me aan het werk gezien in het Concertgebouw in Amsterdam en zocht een Tweede Kapellmeister. Nou ja dan rijd je naar Wiesbaden en doe je een proefrepetitie en een uitvoering. Ik kreeg een contract voor twee jaar. Het overrompelde me, ik was nog bezig met mijn studie en was assistent-dirigent bij de Roeij van Eijsden en nu opeens had ik een baan. In Wiesbaden!”
Hubert is vooral bekend geworden met zijn vertolkingen van Loge uit Wagners Der Ring des Nibelungen. Loge, de vuurgod, de man die in de Ring de geschiedenis manipuleert. “Het mooie van die partij zit hem in het karakter van Loge. Als hij verandert van ideeën, verander jij van toon. Als dat niet goed in elkaar zit, wordt het niks, dan is er geen reden voor de volgende scène.”
Hubert is laatstelijk doende de Franse en Italiaanse liedcultuur in te halen. Voor Enrico valt er nog veel te ontdekken in het symfonisch repertoire. “Lange tijd was ik niet te vinden voor Haydn en Mozart, veel te eenvoudig, vergeleken bij Wagner.” Wat hem aanspreekt is de kortere omloopsnelheid van een symfonie. “Je bent een week te gast bij een orkest, geeft concerten en gaat weer verder. Bij een operaproductie werk je meestal zes weken samen en daarna beginnen pas de voorstellingen. Zo ontstaat een veel hechtere band. Het bevrijdingsgevoel is dan meestal ook groter na een operapremière.”
Hubert: “Wagnerzangers hebben een bijna familiare band met elkaar. Misschien wel omdat ze een nuchtere instelling ten opzichte van het vak hebben. Dat is vaak anders bij zangers die het Italiaanse vak zingen, Verdi, Bellini, Donizetti, Puccini. Er heerst meer een prima donna/ ich-gefühl. Wat een quatsch! Verdi-zangers gaan na de voorstelling meestal naar huis. Wagnerzangers gaan samen nog een hapje eten en wat drinken.”
Enrico: (lachend) “..en er zijn bepaald géén vegetariërs en geheelonthouders bij.”
Hubert: “En er wordt ongecompliceerd geouwehoerd. Wagerzangers hoeven zichzelf niet meer te bewijzen. Weet je wat het verschil is tussen een bezoek bij Wagner en Verdi? Bij Wagner krijg je een Kännchen Kaffee en bij Verdi een espresso.”
Enrico: “Ik heb Wagner gedirigeerd, dat is een absolute topsport en spanning. Dan heb je geen ochtendgymnastiek of bungee jumpen meer nodig.”
Hubert: “Zonder Wagner was mijn zangerscarrière heel anders verlopen. Alleen al omdat hij mijn beste werkgever is in de afgelopen twintig jaar.”
Hij laat even een stilte vallen, om vervolgens de mat onder het hele gesprek vandaan te trekken. “Maar Beethoven! Zonder Beethoven zou Wagner niet hebben bestaan. Voor mij is met Beethoven alles begonnen…”
Enrico en Hubert Delamboye brengen de Siegfried-Idyll van Wagner, liederen van Strauss en de vijfde symfonie van Tsjaikovski op 26/10 in Theater Kerkrade en op 27/10 in het Theater aan het Vrijthof Maastricht.