Hoe was het ook alweer, in 2007, de eerste jaargang van Zuiderlucht? Wie figureerden toen in onze kolommen? EMILE HOLLMAN dook in de archieven en zocht ze op. “Onze politiekers zouden eerst drie jaar moeten doorbrengen in de woestijn om zich bewust te worden van de aarde waarop we leven.”
ENRICO DELAMBOYE
Dromen van de Ring
Als kleuter speelde Enrico Delamboye met Playmobil scènes uit de opera Hoffmans Erzählungen. Toen hij als achtjarige mocht figureren in Wagners Ring des Nibelungen, waarin zijn vader Hubert als zanger wereldwijd succes vierde, wist hij zeker dat muziek zijn leven zou worden. Zijn vader is inmiddels met pensioen, Enrico Delamboye (1977) is nu chef-dirigent van Theater Koblenz.
“Veertig jaar is inderdaad nog steeds redelijk jong voor een dirigent. Ik ben al twintig jaar te jong voor de dingen die ik doe. Als dirigent ben ik recht voor zijn raap en recht door zee. Als mensen daar niet mee om kunnen gaan, moeten ze maar iemand anders engageren. Ik verg het uiterste van mezelf en dus ook van de musici. Het moet niet alleen goed zijn bij de première, ook bij de achtste voorstelling.
Bij het Theater Koblenz, waar ik sinds 2009 werk, is dat meestal geen probleem, het orkest heeft twee chef-dirigenten. Garry Walker dirigeert er vanaf komend seizoen vooral het symfonisch werk, ik vooral opera, operette, musical en ballet. Door die combinatie en de breedte van het repertoire is het orkest onvergelijkbaar met Nederlandse orkesten. De werkdruk is de laatste jaren, mede door bezuinigingen, sterk toegenomen in Duitsland. Maar vergeleken met de culturele kaalslag die in Nederland heeft plaats gevonden is het hier nog grotendeels luxe.
Mijn vader Hubert is met pensioen, hij is nu fulltime opa. Onder mijn directie heeft hij in Koblenz nog Herodes gezongen in Salomé. Ja, het Wagner- en Strauss-virus heb ik van hem. Vorige maand heb ik Der Rosenkavalier van Strauss gedaan, voor mij een hoogtepunt. Der Ring des Nibelungen van Wagner, waarmee ik mijn carrière begon, heb ik nog niet in zijn geheel gedirigeerd. Maar één ding staat vast: voor mijn pensioen heb ik Der Ring gedaan. Er moet altijd wat te dromen blijven.
Voor het orkest in Koblenz is Der Ring een maatje te groot, misschien is het voor mij ook nog te vroeg. Het gaat om vier lange en ingewikkelde opera’s binnen één week hè. Dan moet je veel ervaring hebben in het repertoire, en goed je energie kunnen verdelen. Dat is vooral een kwestie van ervaring. De andere Wagner opera’s heb ik gedaan, de complete Ring moet je gewoon niet voor je veertigste doen. Ik ben blij dat ik Der Rosenkavalier niet vijf jaar geleden heb gedaan. Je leert het vak toch in het vak.”
DAAN DOESBORGH
Een roman over Amsterdam
Hij was achttien jaar en hij stond op het punt Nederlands te gaan studeren in Amsterdam toen Daan Doesborgh (Steyl, 1988) stadsdichter werd in Venlo. Hij viel op door zijn onconventionele aanpak: zijn gedicht tegen de voorgenomen sloop van het Nedinsco-complex kalkte hij op een spandoek.
“Ik denk dat ik alles wat ik me had voorgenomen toen ik naar Amsterdam vertrok wel zo’n beetje heb waargemaakt. Ik treed regelmatig op als dichter en heb net in samenwerking met Vrij Nederland een poëzie-podcast gelanceerd waarin ik elke maand in twintig minuten een dichter en zijn werk presenteer via vn.nl/poëziepodcast. Bij uitgeverij Van Oorschot heb ik een contract getekend voor een roman. Die speelt zich af in deze tijd in Amsterdam. Ik koppel de problemen van de stad en de enorme toeloop van toeristen aan een moord in de zestiende eeuw.
Of ik deze activiteiten ook vanuit Venlo voor elkaar had gekregen? Dan had het meer moeite gekost. In Venlo kom je de burgemeester tegen op straat en de wethouder in de kroeg. Als je ze wil spreken, bel je even en regel je een projectsubsidie. Als je aandacht wil, bel je de stadsomroep of de krant en dan is het voor elkaar. Dat kost in Amsterdam meer moeite.
Hier kun je je zichtbaarheid verwezenlijken door literaire evenementen af te lopen. Of om aan de praat te raken met een uitgever die je voor de zesde keer tegen komt bij een borrel. Niet dat ik zo aan mijn contact met Wouter van Oorschot ben gekomen, dat ontstond omdat ik in de redactie van Tirade zit.
Na tien jaar kunnen we in elk geval zeggen dat het protest van Frans Pollux, die als stadsdichter vóór mij opstapte na een verkiezingsoverwinning van Wilders, niet het effect heeft gehad dat hij ervan verwachtte. In praktische zin heeft het Stadsdichterschap me wel wat opgeleverd: ik kreeg ervaring met optreden en ik wist hoe het er in een studio aan toe ging toen ik voor het eerst in Hilversum kwam. Ik vind dat je zo’n klus niet twee keer moet doen, maar ik zou me nu meer dan toen op de actualiteit verlaten.
Ik ben inmiddels afgestudeerd en verdien mijn geld met optredens, het schrijven van artikelen voor bijvoorbeeld VN en het geven van workshops. Ja, het is moeilijk overleven als zzp’er, de onzekerheid is groot, maar ik heb de vage verwachting dat het ook dit jaar weer goed komt.”
CLAUDY JONGSTRA
Elke dag nieuwe kleuren
De ongekroonde koningin van het vilt werd Claudy Jongstra (Roermond, 1963) tien jaar geleden genoemd. Ze werkte samen met grote kunstenaars, ontwerpers en architecten. Haar wandtapijten hingen in het Catshuis, ze maakte kostuums voor Star Wars. Ze produceert haar materialen zelf, in haar boerderij op het Friese platteland waar ze ook een eigen akker heeft.
“Ik ben nu bezig met drie grote doeken, het grootste is zestien bij vijf meter, voor de bibliotheek van de University of Pennsylvania in Philadelphia. Ik ben al zo’n vijftien jaar actief in de VS, veel van onze opdrachten komen daar vandaan.
Een bibliotheek is meer dan een plek om kennis op te doen. In de Grand Reading Room van Penn University komen hoofd, hart en de bron samen. Die elementen met elkaar te verbinden verrijkt de ervaring. Ik maak landschappen in patronen; de generositeit van het hart vergt andere penseelstreken dan die van het hoofd. De warme kracht van de wol staat voor het koesteren van beschaving.
In het ziekenhuis van Heerlen hangt een groot werk van me. Fascinerend dat ze dat aandurven in zo’n klinische ruimte. Het werk biedt troost, de natuurlijke kleuren dringen zich niet op. Ze doen een appel op de schoonheid die de natuur ons brengt.
Drie jaar geleden heb ik bij mijn studio een stuk boerenland gekocht waar ik mijn eigen gewassen kan telen. Die heb ik nodig voor het maken van mijn kleuren. We werken hier nu met tien man, en er zijn steeds internationale studenten die meehelpen. Het landgoed is onderdeel van een sociaal project waarin we zes jongeren die buiten de boot dreigen te vallen, helpen hun talenten te ontdekken.
Wat we nu nog in het klein doen, vergroten we straks onder de titel Farm of the World uit tijdens Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. In de voormalige fabriek van de Suikerunie in Groningen verbinden we art, food, farming, education en sociale projecten.
De grootste ontdekkingen doe ik op het gebied van kleur. Er ontstaan hier nog elke dag nieuwe kleuren, dat is echt spectaculair. Nu proberen we het procedé van indigo-verven uit op gefermenteerd afval. Alles wat we in het dagelijks gebruik weggooien, kan zo een rol spelen bij de ontwikkeling van natuurlijke kleuren. Sinds Bayer de synthetische kleuren ontwikkelde en ging werken met kleurgaranties is onze kleurbeleving vervlakt. Kleur is een toegevoegde waarde, je kunt er heel gelukkig van worden.”
JAN KRIEKELS
Het gaat niet om de cijfers
Een excentriekeling, een rebel, een dromer? Liever innovator, schrijft Jan Kriekels (Diepenbeek, 1959) in zijn boek Innovate or Die, vernieuwen of sterven. Op het omslag de foto die in oktober 2007 de cover sierde van Zuiderlucht. Niets veranderd: de CEO van Jaga, radiatorfabrikant met 600 werknemers in 35 landen, met cowboylaarzen en vleugels.
“Dat boek was een vervolg op het project Uchronia uit 2003, toen we met onze werknemers drie weken de Amerikaanse woestijn introkken om een symbool te bouwen voor de creatieve geest. Innovate or Die gaat over de waarden die we moeten volgen, willen we nog een bestaan op aarde hebben. Ik heb er net nog een lezing over gegeven in Las Vegas. Uchronia heeft een krachtig gevoel opgeleverd dat groter is dan Jaga. Het gaat over respect voor elkaar en onze aarde.
Als ik ooit vertrek, gaat men dit bedrijf natuurlijk doorlichten op zijn economische en mathematische efficiëntie. Nu zijn die in balans zijn met de menselijke factor. Bij Jaga respecteren we de natuur, moedigen we de artistieke creativiteit aan en proberen we een brug te bouwen voor wie achter ons komt.
Het gaat niet enkel om de cijfers. De zin van het leven is niet alleen verwerven, het is ook geven. Je krijgt zoveel energie als je iets creëert. Probeer eens iets te maken; maak je eigen eten, maak je eigen kleren, maak een schilderijtje. Je gaat een stuk gelukkiger zijn.
We bedenken, ontwerpen en maken al onze producten zelf. Dit is een creatief bedrijf, alles wordt gedeeld, niets wordt geclaimd. Pas op, dat gaat niet gemakkelijk, er zit ook wel wat ego in, maar zonder ego kom je er ook niet. Zonder ego zou de mens zijn opgevreten door de beren. Dit bedrijf is altijd in crisis. Er zijn altijd nieuwe producten, uitdagingen, wereldwijd. Er is nooit geld, het is allemaal uitgegeven aan nieuwe ideeën. Andere ondernemers verklaren me voor zot. Die vinden dat ik reserves moet hebben. Als je teveel profit maakt, betekent dat eigenlijk dat de mensen teveel betalen. Wij werken altijd aan het super idealistische ding. Natuurlijk kost dat geld, we willen dat zuiver doen met zo min mogelijk afval en energie. Ze vinden ons duur, maar onze producten zijn duurzaam en organisch.
Onze politiekers zouden eerst drie jaar door moeten brengen in de woestijn om zich bewust te worden van de aarde waarop we leven, zodat ze een sterk karakter krijgen voordat ze ons mogen vertegenwoordigen.”
GERARD ROOIJAKKERS
Met pek en veren de stad uit
Banaliteit is mijn vak, liet de toenmalige hoogleraar etnologie Gerard Rooijakkers (Eindhoven, 1962) in 2007 in ZL optekenen. Hij zag zichzelf als voorloper van een generatie etnologen die niet al te moralistisch doet over cultureel erfgoed. Hij bedacht de Culturele biografie van Maastricht, en de bv Limburg. Op zijn visitekaartje staat nog steeds ‘lid van de Raad voor Cultuur’ – wat hij niet meer is.
“In 2010 ben ik gestopt als hoogleraar en voor mezelf begonnen. Van het schrijven van het zoveelste artikel werd ik niet meer blij. Mijn boek met oud-bisschop Jan Bluyssen van Den Bosch mocht ik niet op de lijst van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen zetten omdat het niet wetenschappelijk was. Daar moest ik erg om lachen. Het zoveelste overbodige wetenschappelijk boek mag wel, een maatschappelijk boek niet.
Ik wist inmiddels dat je buiten die academische wereld concepten kunt bedenken die je ook zelf kunt invoeren. Zoals de bv Limburg, die voortkwam uit de culturele biografie, het verhaal van de stad Maastricht en de provincie Limburg. Daar is, behalve de Canon van Limburg, alleen de cave experience in Valkenburg nog van over. Dat doen we voorlopig tot 2020. We deden het als bv Limburg helemaal niet slecht. Het was een sterk merk, we kregen veel aandacht en initieerden grote en laagdrempelige projecten, zoals de lichtspektakels op het Vrijthof. Totdat Maastricht en de provincie Limburg de geldkraan dichtdraaiden. Het ging niet om de inhoud, waren ideologische afrekeningen. Er kwamen nieuwe colleges. Zo gaat dat.
Tegen het intrekken van de subsidie (320.000 per jaar) heb ik me zeer verweerd. Als je cultuurbeleid wil voeren, moet je een lange adem hebben. Maar na vier jaar gaat lichtvaardig en met veel ressentiment het roer om, wat een kapitaalvernietiging! Ik dacht dat Maastricht het fijn vond dat de bedenker van de culturele biografie van de stad betrokken zou blijven bij het geheel. Dat bleek niks waard te zijn. Ik ben met pek en veren uit de stad verjaagd. Als banaliteit niet mijn vak was, zou ik er cynisch van worden.
Bij het Jaar van de Mijnen in Heerlen was het niet anders. Na 2015 werd het bestuurlijk afgevinkt: we gaan over tot IBA Parkstad. Zelfs een jaarlijkse Dag van de Mijnen zoals de gouverneur voorstelde, is er niet gekomen. Dit is geen cultuurbeleid, maar evenementenbeleid. En ze komen ermee weg. Als je dit in de Randstad flikt, zijn de rapen gaar. Daar heerst een andere bestuurscultuur. Ik ben antropoloog en ik zeg: bestuurscultuur is ook cultuur.”
THEODORA GERAETS
Ze vragen of je gratis komt spelen
Violiste Theodora Geraets (Bosch en Duin, 1961) was tien jaar geleden eerste concertmeester bij het Limburgs Symfonie Orkest. “Je moet altijd een beetje sterven om opnieuw geboren te worden”, zei ze toen. Een jaar later verliet ze het orkest om zich toe te leggen op kamermuziek. Ze is, nog steeds, docente aan het Conservatorium in Den Haag.
“Mijn werkterrein is de wereld. Aan het Conservatorium in Den Haag heb ik een hele grote klas zeer talentvolle leerlingen. Ze komen vanuit de hele wereld, Zuid-Korea, Spanje, Turkije, Polen en zeker ook uit Nederland. Met mijn pianotrio reis ik de wereld over. Met name in Brazilië worden we veel gevraagd. Laatst waren er 1500 kaarten verkocht en moesten we twee keer spelen omdat al die mensen niet in de zaal pasten. Zuid-Amerikanen zijn in hun taal al muzikaal, onze Pools-Braziliaanse pianiste heeft er een enorm netwerk opgebouwd. Er zijn festivals, biënnales, concertserie, banken en sponsoren die dit financieren. Er komen musici vanuit de hele wereld.
Hoe anders is dat in Nederland, waar zo verschrikkelijk is gesnoeid in de cultuursubsidies. Ik speel veel in Duitsland, kijk eens wat daar gebeurt. In Hamburg is net de nieuwe Elbphilharmonie geopend met drie concertzalen. De musici worden beter betaald en de cultuurbudgetten gaan omhoog. Het is een wonder hoeveel talent er nog is in Nederland. Om ze meer kansen te bieden, moedigen we ze aan na het Conservatorium naar Londen of Berlijn te verhuizen. Berlijn zindert van de muziek, in Nederland vragen ze je of je gratis wil komen spelen. We hebben het beste orkest van de wereld hè, maar mensen hebben er geen idee van.
Een goede violist moet muzikaal zijn, de kunst verstaan gezond te blijven en het publiek kunnen entertainen. We moeten het publiek gelukkig kunnen maken. Dat heeft André Rieu goed begrepen. Maar het moet uit je binnenste komen. Ik heb Aziatische leerlingen die tijdens hun opleiding werden geslagen. Die gedrild werden om muziek te kopiëren. Een van mijn leerlingen zei: “Nu mag ik eindelijk ook houden van de muziek die ik maak.”
Ik mis mijn plek in het orkest niet. Als ik kamermuziek speel, kan ik mezelf maar ook de anderen veel beter horen. Ik heb ook meer tijd om jong talent te begeleiden. Ik ben teveel onderweg om iets te zeggen over de Philharmonie Zuid-Nederland. Met een enkeling heb ik nog wel contact. Ik denk dat er goed werk wordt gedaan, maar vaak heb ik ze niet gehoord.”