Hij vond de koelkast uit, de toiletdeksel, het vliegtuig, ja ook de computer. En eigenlijk ook ons, de moderne mens. Wie was de 500 jaar geleden overleden Leonardo da Vinci, vraagt HANNO RAUTERBERG zich af. “Ook het controleverlies hoort bij zijn genie.”
Geen kunstenaar die zo wordt verafgood als Leonardo da Vinci, de vrije geest met de wapperende manen die niemand gehoorzaamde en al schilderend brak met alle regels. Eeuwenlang keken we naar hem op – en nog steeds. Leonardo, onze heilige!
Giorgio Vasari, zijn eerste biograaf, noemde hem de allergoddelijkste kunstenaar, en nog steeds, 500 jaar na zijn dood, wordt hij verafgood als een heiland. De talloze aan hem gewijde exposities roepen een adembenemende nieuwsgierigheid op bij zowel kunstkenners als het brede publiek. Leonardo da Vinci is high en low, hij past op koffiekopjes en in dure kunstboeken tegelijk. Zijn naamgenoot Leonardo DiCaprio heeft een film over de wonderschilder in voorbereiding met hemzelf in de hoofdrol. Leonardo als Leonardo.
Maar ook zonder de filmster, zonder pophelden als Beyoncé en Jay-Z, die voor de Mona Lisa poseerden als was ze hun oermoeder, pelgrimeren jaarlijks miljoenen bezoekers naar zijn werken. Waar Leonardo opflakkert, zoekt iedereen het licht.
Waar komt die massale hunkering vandaan? Wat is het geheim van Leonardo?
Om met de deur in huis te vallen: het is niet de geschiedenis van een gelukskind. Leonardo was niet het succesnummer en de oerkunstenaar die velen in hem willen zien. Niet zelden bekroop hem de twijfel en vroeg hij zich af of hij, het zogenaamde genie, überhaupt iets tot stond zou brengen.
Leonardo had altijd de wildste plannen, maar zo goed als niets kwam daarvan terecht. Jarenlang droomde hij van vliegen, tekende honderden modellen van vliegtuigen, schreef lange teksten met uitleg, maar bleef, afgezien van wat gehuppel, met beide benen op de grond. Hij ontwierp futuristische steden, kloeke tempels en villa’s – waarvan er geen enkele werd gebouwd. Hij bedacht gigantische constructies om de Bosporus bij Istanbul te overbruggen, zonder dat er iets van terecht kwam. Ook de spin- en boormachines, de meeste wonderwapens, de vestingwerken en vechtrobotten die hij tot in detail had uitgetekend, zouden nooit werkelijkheid worden.
Weinig beter verging het hem in de kunst: het kolossale, zeven meter hoge en tachtig ton zware ruiterstandbeeld voor de hertog van Milaan waar hij jarenlang aan werkte? Het schilderij van de Slag bij Anghiari, dat niet alleen een van de belangrijkste prestigeprojecten voor de stad Florence had kunnen worden maar ook Leonardo’s meesterwerk? Hij heeft ze nimmer voltooid, net zoals ettelijke andere, deels vooruit betaalde kunstwerken van steenrijke opdrachtgevers. In zijn hoofd een alleskunner, bleef Leonardo in werkelijkheid vaak in gebreke. Ook van de schilderijen die van hem behouden zijn gebleven, iets meer dan een dozijn, bleven er enkele onvoltooid.
Toch bleven de mislukkingen zelden aan hem knagen. Als de twijfels hem al kwelden, liet hij die achter zich door achter de verlokkingen van het volgende grote idee aan te jagen. Hij was een geniale mislukkeling, zo iemand die vol enthousiasme honderd projecten in gang zet, daarvan geen enkel fatsoenlijk afsluit, maar wel lange to-do-lijstjes blijft maken. Uitzoeken hoe het gebit van een krokodil werkt! Een sluis bouwen! De omvang van de zon meten – hij was het van plan. En de aarde zou hij meteen meepakken.

Popsterren Beyoncé en Jay-Z namen hun nummer Apeshit op in het
Louvre. Still uit videoclip op YouTube.
Sommigen zeggen dat Leonardo zijn talenten hopeloos heeft verkwist. Voor hem was het echter een levenshouding om zich nergens toe te beperken, om niet alleen geograaf en geoloog te zijn, niet alleen bioloog, natuurkundige, machinebouwer, niet alleen schilder en beeldhouwer. Hij hield van rolwisselingen, en niet alleen in figuurlijke zin.
In Florence en Milaan kende en waardeerde men hem als Leonardo de zanger die zichzelf begeleidde op de lier. Ook als sneldichter en als entertainer had hij naam gemaakt. Hij ensceneerde knallende theaternachten met vliegende mensen, nepsterren en magische monsters, en hield van de illusie van het theater, en van het geregel achter de schermen.
Goed mogelijk dat hij zich door zijn afkomst tot geen enkele rol verplicht voelde. Leonardo was niet in het centrum van de macht geboren. Niet in Florence, waar de financiële wereld thuis was en grote sommen geld naar kunst en cultuur vloeiden, maar in het Toscaanse gehucht Vinci. Zijn moeder was een 16-jarige dienstmaagd, ze was ongehuwd. En hoewel zijn vader, een notaris, hem later hielp leerling te worden bij de beroemde schilder Andrea del Verrocchio, bezocht hij nooit een hogere opleiding. Niemand had toen kunnen denken dat deze knaap enkele jaren later al zou verkeren met de beroemdste denkers van zijn tijd, met machtige vorsten, ja zelfs de koning van Frankrijk.
Hoe het zo ver kwam? Meer dan het genie van de mislukkingen was hij het genie van de onafhankelijkheid. Hij had zijn eigenaardigheden, viel op met zijn voorliefde voor rosékleurige gewaden en rode laarzen, hield van mannen, at geen vlees en hield afstand tot de kerk – veel tijdgenoten vonden hem een zonderling. Tegelijkertijd was hij allesbehalve een kluizenaar. Hij genoot van de eigenaardigheden van anderen, kon een innemende en gezellige man zijn die de geleerden van zijn tijd opzocht omdat ze zoveel meer wisten dan hij. Ook had hij een grote werkplaats met collega’s die hij voorzag van zijn ideeën en ontwerpen.
Geen buitenstaander dus, wel een buitengewone denker. Hoewel Leonardo trots was op zijn boekenverzameling beschouwde hij zich niet als een belezen man. Hij kon niet genoeg benadrukken dat hij zichzelf niet als theoreticus, maar dat hij zich als ‘discepolo della sperientia’, als leerling van de ervaring, liet leiden door de praktijk.
De renaissance was bij uitstek een tijd van zulke ervaringen. Europa ontplooide zich. Geografisch, met het ontdekken van nieuwe, onbekende werelddelen. Historisch, door van de antieke wereld te leren hoe je een rijk en door de kunsten geïnspireerd leven leidt. Bij deze expeditie naar het onbekende kon men iemand die buiten de bestaande grenzen dacht goed gebruiken. Mensen zoals Leonardo, die niets liever deden dan met hun experimenten op zoek gaan naar nieuwe waarheden.
Als een nieuwsgierig kind zette hij bij alles vraagtekens: waarom is de hemel blauw? Waarom moeten mensen slapen? Waar bevindt zich de ziel? Op een keer haalde hij bij een lijk de huid van het gezicht, om beter te begrijpen hoe het lachen ontstaat. Hij bestudeerde de wind, de wolken en kolkend water omdat hij eindelijk wilde begrijpen welke onzichtbare krachten daar aan ten grondslag lagen. Leonardo wilde uitzoeken hoe het kleine en het grote, de micro- en de macrokosmos, in elkaar grijpen. Alleen wie begrijpt hoe de vogel vliegt, kan zelf de hemel bestormen. Op deze wellust van nieuwsgierigheid vestigde hij zijn hoop. Een eigentijdse vorm van hoogmoed, een streven naar zelflegitimatie.

Leonardo da Vinci, Zelfportret (1512)
De renaissancemens zag zichzelf niet langer als het object van een schepper, hij werd zelf schepper. Met Leonardo, die maar al te graag bergen doorboorde, rivieren verlegde en de zwaartekracht overwon, voorop. Hoe gemakkelijk zou het hem zijn gelukt om met zijn spitsvondigheden en uitvindingen de loop van de geschiedenis te veranderen. Hij had zijn kennis slechts hoeven bundelen en systematiseren, op te schrijven in leerboeken… ware het niet dat hij hoognodig iets anders moest uitleggen, zoals de vraag hoe een kreeft zich voortbeweegt. In geen geval recht vooruit!
Hij zou, schreef hij zelf, dan minstens 120 boeken hebben geschreven. Maar geen ervan is ooit verschenen. Hij bracht geen enkel tot een eind, vermoedelijk omdat hij begreep dat met elk voortgang van het weten ook de onwetendheid groeide.
Leonardo had hoofden afgezaagd, mensenbenen versplinterd, had het lichaam als een machine gedemonteerd om zijn geometrische en fysieke logica te verkennen. Zijn wellicht beroemdste tekening toont de Vitruvius-mens die zijn armen en benen strekt dan wel rechtop staat – bij elke beweging staat het lichaam exact in een cirkel én in een vierkant.
Dat Leonardo naar perfectie streefde, naar de ideale schoonheid, zoals veel kunsthistorici beweren, mag kloppen. Maar hij interesseerde zich evenzeer voor het ontoereikende en het afwijkende. Men zag hem door de straten trekken, in Florence, Milaan, Rome of Venetië, met een notitieboekje aan zijn riem, om al tekenend door te dringen tot zijn medemensen, om hun woede, geluk, gekke grijnzen, draaiende ogen, en de twijfels op hun voorhoofd vast te leggen. Als leerling van de ervaring onderwierp hij de mensen niet aan een schoonheidsideaal. Integendeel, hij bevrijdde zich van de voorgeschreven poses, vooral bij de vrouwen.
In die tijd werden vrouwen meestal zedig geportretteerd, met streng profiel, zodat niemand zich door hun blik verleid kon voelen. Leonardo verloste ze uit die verstarring, ze draaien zich teder, winnen aan volume, en aan een eigen ik. En soms, zoals in de Dame met de hermelijn, loert onder het lieflijke het ongetemde.
Anders dan het werk van zijn leermeester Verocchio kennen de schilderijen van Leonardo geen scherpe grenzen; elke lijn vervaagt en verdwijnt in de zachte, geurige nevel van de kleur, ‘sfumato’, zoals schilders zeggen. Juist in deze nevel ligt Leonardo’s geheim. De mensen op zijn schilderijen zijn ongrijpbaar. Zijn schilderijen onttrekken zich aan het moment, zijn personages ontkomen aan de cyclus van de tijd. Ze zijn tijdloos.
Leonardo’s collega’s zetten liever in op het eenduidige en het herkenbare. In hun ogen moet een geliefd motief, zoals Johannes de Doper, voldoen aan de vertrouwde standaard: mager en schriel moet hij ogen, harig en onverzorgd, gehuld in een dierenvacht, ijverig bij zijn dooparbeid. Niets daarvan bij Leonardo: hier is alles donker, geen dopeling te bekennen, alleen deze man met schalkse blik, onbehaard, onheilig, amper als Johannes te herkennen. Hij doet maar één ding: hij gloeit vanuit een duisternis die hem bijna opslokt. Als hij drie stappen opzij zet, lost het schilderij op in een zwarte rechthoek. Hier valt de kunst samen met wat erin oplicht. Ze voert het levende niet op, ze ís het levende. En trekt ons, het publiek, in dat levende.
Dankzij de indertijd nieuwe olieverfkleuren kon Leonardo ongemeen dunne bruin-, rood- en blauwsluiers over elkaar leggen zodat voor de kijker ook daadwerkelijk iets doorschijnt. Het zijn over-transparante werken die uitnodigen om in de diepte te kijken – ze laten in de letterlijke zin iets tevoorschijn komen. En dat is waarschijnlijk het wonderbaarlijkste aan de wonderbaarlijke Leonardo.

Leonardo da Vinci, Madonna met kind en kat (1478)
Als man van de exacte wetenschap noteerde hij: “Lijnen horen niet tot de omtrek van een object. En ze maken ook geen deel uit van de lucht die het object omringt.” Leonardo’s enige logische conclusie van deze waarneming was: ontgrens het begrensde. Wees maatvast en mateloos tegelijk: kriebelend, aaiend, in bevrijde bewegingen gaat hij op zoek.
Op zijn tekening Madonna del Gatto heeft Maria de kleine Jezus op schoot die een kat wil aanhalen. Het dier wendt zich af – en het potlood volgt de bewegingen tot het blad zich vult met wilde, snorrende, wervelende lijnen. Hier onderzoekt Leonardo zichzelf, hij waagt zich naar voren, trekt zich terug, nergens ontwijkt hij het nog nooit geprobeerde. Los daarvan: deze ontgrenzing hoeft op geen enkele wijze mooi te zijn, ze kan ook bedrieglijk uitpakken. Soms gaat Leonardo’s liefde voor de ontketening als een tyfoon over het papier. Een noodweer van duizend uithalen, nergens een vaste grond. Ook het verlies van de controle hoort bij zijn genie.
Op Leonardo’s schilderijen is dat anders. Het onstuimige lost hier op in het innerlijke licht van de schilderijen, hier vindt zijn wereld vrede. Hier krijgt de vrijheid een kader, en, wie weet, viel het hem daarom zo zwaar om er afscheid van te nemen. De Mona Lisa en de Anna te Drieën nam hij overal met zich mee, zelfs op zijn laatste reis die naar Frankrijk voerde. Ooit, ergens wilde hij er verder aan schilderen.
© Die Zeit
Vertaling: Wido Smeets