Het Limburgs dansklimaat stond decennialang garant voor veel gerommel in de marge. Stilaan begint er wat te groeien. “Veel van wat hier ontstaat, komt voort uit pure passie, uit de energie van jonge makers. Het is nooit blasé.”
Als jong meisje was Elsa van der Heijden al vroeg verzot op dans. Op balletles leerde ze vooral bewegen. De kunst van professionals afkijken was er nauwelijks bij “In Limburg was vrijwel nooit iets te zien.”
Op haar twaalfde vertrok Van der Heijden naar Tilburg, waar ze acht jaar lang volgens klassieke Russische dansprincipes werd gedrild door voormalige dansers van het Bolsjoj Ballet. Er volgde een carrière bij onder meer het Nederlands Dans Theater en enkele Duitse gezelschappen. Terug in Nederland richtte ze begin jaren tachtig het Dansers Collectief Tilburg op. Toen de magie daar een beetje ophield en ieder zijns weegs ging, besloot ze haar heil te zoeken in haar geboorteprovincie Limburg.
Zo richtte richtte Elsa van der Heijden (Hoesbroek, 1956) in 1986 samen met Jan van Opstal van huis uit acteur, de Dans Compagnie Limburg op. Veel was er niet veranderd in de ruim 25 jaar die Van der Heijden was weggeweest. “Van een dansklimaat was eigenlijk geen sprake. Er was zo goed als niets. Beleidsmakers erkenden het niet als afzonderlijke discipline. We hebben moeten vechten voor het begin van erkenning. Alleen Leo Benders, toen nog cultuurambtenaar bij de provincie, stak zijn nek voor ons uit. Hij kwam naar voorstellingen kijken, waardeerde wat we deden. Uiteindelijk kregen we wat geld los, maar het bleef schrapen. De eisen waren soms niet redelijk. Minimaal twintig speelbeurten in Limburg bijvoorbeeld. Terwijl er niet meer dan zeven, acht podia waren die zo’n voorstelling wilden programmeren.”
Perspectief op doorgroei was er evenmin, terwijl het gezelschap toe was aan meer professionaliteit. “In 1992 zijn we gestopt”, zegt Van der Heijden. “De politiek stuurde aan op een samenwerking met het Kruis van Bourgondië. Dat wilden we niet. Achteraf denk ik dat we het wel hadden moeten doen. Dan hadden we toch een eigen stempel kunnen drukken op de dansinfrastructuur. Die zou dan verder dan nu het geval is.”
Anders dan bijvoorbeeld klassieke muziek en toneel heeft dans geen lange, uitgebreide geschiedenis in Limburg. Niet dat er voor het initiatief van Van der Heijden en Van Opstal helemaal niets was. In Maastricht was Wally Haacke lang een sleutelfiguur, ze had lange tijd een balletschool. Een aantal van haar beste leerlingen vond een plek in het ballet waar de Zuid-Nederlandse Opera eind jaren vijftig mee begon. Haacke leidde de repetities en begeleidde de dansers op piano – waar haar teckel dan pontificaal bovenop lag. Dans bestond, maar vooral ter ondersteuning van de opera.
Toen Mariskha van Loon begin 1996 naar Limburg kwam, was daar nog weinig in verbeterd. Ze richtte DansTheater Kharisma op, een anagram van haar voornaam. “De laatste gezelschappen waarbij ik gewerkt heb, zaten in Amsterdam, Antwerpen en Keulen. Maastricht lag lekker centraal. Juist omdat er nauwelijks een dansklimaat bestond, was de ruimte voor eigen ideeën en groei groot. En bij andere instellingen ontmoette ik openheid en interesse. Ook bij de overheden werden we goed ontvangen, al was de belangstelling van korte duur. Wat nieuw is, is kennelijk interessant. Dat je langer nodig hebt om door te groeien, wordt vaak niet begrepen. Na vijf jaar heb ik Kharisma opgeheven. De subsidie werd stopgezet. Het was moeilijk om professionele dansers in de omgeving te vinden. Zelf werd ik fysiek te oud om nog te dansen.”
Tegenwoordig leidt Van Loon de vooropleiding dans in Maastricht. Sinds de jaren van Kharisma ziet ze verbeteringen. Onder meer het Huis voor de Kunsten heeft vanaf 2005 structureel de dans gesteund. “Ik hoop dat er blijvend rust wordt gecreëerd. Zodat ontwikkelingen die nu al in gang zijn gezet verder kunnen groeien. Kijk naar Joost Vrouenraets die met zijn Gotra een vast publiek opbouwt, dat benieuwd is naar zijn volgende stappen. De aanwezigheid van professionele dansers, groepen en werkplaatsen inspireert ook aanstormend talent. Een van de jongeren uit onze vooropleiding zit nu in een voorstelling van Project Sally. De repetities mee kunnen maken. Onderdeel zijn van zo’n stuk. Dat is een geweldige ervaring.”
Stiekem droomt Van Loon van een toekomst met een veel grotere vooropleiding en, meer nog, een echte Dansacademie in Limburg. “En natuurlijk flink wat werkgelegenheid voor dansers hier en in de omliggende regio. Zodat we jonge dansers hier kunnen houden of kunnen laten terugkeren.”
Intussen blies Elsa van der Heijden in 2009 de Dans Compagnie Limburg nieuw leven in. Ze trapte af met de voorstelling Wo bin ich?, over dementie, tijdens het Festival Zomeravonden in Maastricht. Haar gezelschap treedt op reguliere podia, in huiskamers en zorgstellingen. “Het is mooi om te zien hoe dans erin slaagt ook het niet reguliere publiek te raken. Dans kan heel abstract zijn. Het lichaam is dat niet. Je boort soms heel diepe emoties bij mensen aan.”
Van der Heijden gelooft in een groter bereik voor de Limburgse dans. Met enige ergernis heeft ze gekeken naar de korte geschiedenis van Danshuis Station Zuid (2006-2012). “Dansvoorzieningen uit Zeeland, Brabant en Limburg werden van hogerhand samengevoegd. Er werd veel geld ingepompt. Met dansprogrammeur Marc Vlemmix werd een artistiek leider van buiten gehaald, ook de dansers kwamen overal vandaan. Vanaf het begin was het een politiek waterhoofd.” Ze vindt dat overheid moet durven te investeren. “Anders bestaat het gevaar dat het bij rommelen in de marge blijft.” Tegelijkertijd ziet Van der Heijden voordelen in die schraalheid. “Veel van wat in Limburg ontstaat, komt voort uit pure passie, uit de energie van jonge makers. Het is nooit blasé.”
Dat er nu een Euregionaal Dansplatform onder leiding van Fons Dejong is ontstaan, stemt haar enthousiast. “Dat kan mensen met goede plannen belonen. Het enthousiasme blijft behouden en er wordt voorkomen dat er grote, logge instanties ontstaan met veel overhead en mensen die directeurtje willen spelen. Maar ja, hoe lang blijft zoiets bestaan? Als ik hoor van zo’n platform, denk ik toch meteen: dat zal ook wel weer voor vier jaar zijn.”