De Spinozalens 2010 gaat naar Richard Sennett, de Amerikaanse socioloog die hedendaagse thema’s als individualisering, gebrek aan oriëntatie en machteloosheid van het moderne individu weet te vertalen in leesbare boeken. “Sennett biedt inzicht in de verraderlijke mechanismen van de macht in tijden dat het globale kapitaal zich steeds meer aan democratische controle onttrekt.”

door Cyrille Offermans

De flexibele samenleving als schrikbeeld

Sociologen – aldus Jan Blokker – zijn mensen die in academisch Chinees de ene open deur na de andere intrappen, of woorden van gelijke strekking. Dat mag in veel gevallen waar zijn, maar zeker niet in alle. Ik denk aan Kees Schuyt en Abram de Swaan, aan J.J.A. van Doorn en Bart Tromp, misschien niet toevallig allemaal mensen met een eveneens meer dan normale literaire belangstelling. En het geldt zeker niet voor Richard Sennett, die niet alleen uitgebreid put uit de meest uiteenlopende literaire, historische en filosofische bronnen maar ook zelf beschikt over een precieze en elegante pen. Hij is bovendien een socioloog die er met schijnbaar speels gemak in slaagt zijn heterogene materiaal zo te combineren dat hij tot verrassende en belangwekkende inzichten komt.

Richard Sennett (1943) was dan ook voorbestemd tot een heel ander leven, hij zou musicus worden. Hij groeide op in een armoedige, multi-etnische, door racisme en criminaliteit geteisterde nieuwbouwwijk in het centrum van Chicago, een wereld waaraan hij zich vooral dankzij zijn muzikale aanleg wist te onttrekken. Hoewel naar eigen zeggen geen wonderkind, componeerde hij al voor zijn tiende, speelde cello, vier, vijf uur per dag, trad vanaf zijn vijftiende op met volwassenen en studeerde aan de prestigieuze Juillard School in New York. Hij was ambitieus, niet omdat hij carrière wilde maken maar omdat hij een nauwelijks te beschrijven vreugde beleefde aan het gevoel iets bijzonder moeilijks als het soepel spelen van vibrato na jaren geduldig oefenen onder de knie te kunnen krijgen. Vakmanschap – aldus Sennett – leidt tot een innerlijk gevoel van zelfrespect en maakt immuun voor jaloezie. (En voor wie het weten wil: een ziekte aan zijn linkerhand maakte op zijn eenentwintigste een vroegtijdig einde aan zijn cellistenloopbaan.)
Deze autobiografische informatie verschaft de auteur zelf in Respect. The Formation of Character in an Age of Inequality (2003). Dat is een uitzonderlijke passage, want Sennett loopt niet te koop met zijn levensgeschiedenis; alleen als zijn meer algemene stellingen daarom vragen motiveert hij die met eigen ervaringen. Misschien is hij, zeker in zijn laatste boeken, ook eerder een essayist dan een wetenschapsman. In elk geval is hij nooit tevreden met het presenteren van statistisch materiaal of het aangeven van ontwikkelingen in het algemeen, hem is het altijd primair te doen om de ervaringen van mensen die achter die schema’s en getallen schuilgaan. Sennett was ook jarenlang adviseur van diverse vakbonden; dat hij destijds tot de New Left behoorde heeft hij nooit onder stoelen of banken gestoken.
Dit alles maakt begrijpelijk dat hij als socioloog van meet af aan een uitzonderlijke belangstelling heeft getoond voor het publieke debat, of liever: voor de historische ontstaansvoorwaarden, de bloei en de erosie daarvan. In zijn vroege meesterwerk The Fall of Public Man (1974) concentreert hij zich op het verval van het openbare leven in de achttiende en negentiende eeuw, speciaal in Parijs en Londen. Daarbij komt hij na een minutieuze rondgang langs de stedelijke locaties waar de burgers vreemden konden ontmoeten en dus wezenlijke ervaringen konden opdoen (het park, het café, de club, het theater), tot de conclusie dat ‘de tirannie van de intimiteit’ sinds het einde van de achttiende eeuw ‘politieke categorieën in toenemende mate verandert in psychologische.’ De opvatting dat alle maatschappelijke ellende te herleiden zou zijn tot de anonimiteit van het moderne bestaan noemt hij een mythe, het overal woekerende sterrendom van nu ziet hij vooral als betreurenswaardige ontpolitisering van het publieke domein.
Hoewel Sennett onder Angelsaksische sociologen allang als een grootheid gold, was De flexibele mens pas het eerste wat er van hem (in 2000) in het Nederlands verscheen; het origineel is van 1998 en heet The Corrosion of Character. Het biedt de beste introductie in zijn denkwereld, ook vanwege de beknoptheid en de actualiteit ervan. Maar het is niet zijn belangrijkste boek. Dat is zijn omvangrijke studie Flesh and Stone (1994), waarvan De flexibele mens eerder als een soort appendix kan worden gezien.
In Flesh and Stone doet Sennett een vermetele poging de geschiedenis van de stad in de westerse cultuur te beschrijven vanuit een ongebruikelijk perspectief. Hij wil de geheimen achterhalen van een van de meest vanzelfsprekende maar daarom ook uitsluitend indirect gedocumenteerde dimensies van het stedelijke bestaan: de verhouding tussen de architectuur van de stad en de psyche van haar bewoners. Hoe bepalen straten en pleinen de bewegingen van de mensen? Hoe werden hun angsten en verlangens in steen vertaald? Hoe kleedden ze zich, waar bedreven ze de liefde, waar bespraken ze de openbare aangelegenheden? Welk soort ruimten bevorderden de burgerzin, welke het isolement, de afstand, de scheiding?
Het zijn vragen die aan Michel Foucault doen denken, en niet toevallig: Sennett was bevriend met Foucault, vanaf eind jaren zeventig hebben zij de problemen van Flesh and Stone uitgebreid met elkaar bediscussieerd. Maar het boek, dat de lezer van het Athene ten tijde van Pericles etappegewijs leidt naar het New York van de twintigste eeuw, getuigt van een aanzienlijk opener blik dan we van Foucault uit die jaren gewend zijn. Sennett is minder exclusief gericht op de disciplinerende effecten van de architectuur, hem gaat het niet op een liefst allesomvattende, dus ook wurgende theorie maar om desnoods heel kleine ruimten voor verandering.
De flexibele mens is bescheidener van opzet, de vraagstelling is verwant. Nu gaat het om ‘een psychogram van de moderne samenleving’. Als vraag geformuleerd: welke invloed hebben de veranderende productievormen op het karakter van de producenten? Gesprekken met werknemers – een bakker, een reclamedeskundige, een computerspecialist, een bedrijfsadviseur – vormen het uitgangspunt. Centraal staat de gedachte dat de computerisering van de samenleving, vanaf eind jaren tachtig, tot ingrijpende veranderingen heeft geleid en nog zal leiden, vergelijkbaar met de veranderingen als gevolg van de overgang van een agrarische naar een industriële maatschappij. Alles wat in oud-kapitalistische tijden nog als wenselijk of noodzakelijk werd beschouwd, wordt nu als onwenselijk en stagnerend gezien: een liefst levenslange trouw aan en identificatie met het bedrijf, loyaliteit tegenover de superieuren, solidariteit met collega’s, arbeidsdiscipline en ervaring, kortom alles wat zekerheid bood in het leven en de planning van een carrière mogelijk maakte, moet overboord.
Flexibiliteit is het toverwoord. Een moderne werknemer mag zich niet hechten aan een werkomgeving, aan vaste werktijden en aan telkens dezelfde collega’s. Aangezien bedrijven zich steeds meer richten op een zo hoog mogelijke winst op zo kort mogelijke termijn moeten ze de markt overspoelen met telkens nieuwe producten en dat vergt eenzelfde vermogen tot ‘vernieuwing’ bij de werknemers.
De gevolgen daarvan zijn desastreus, zowel voor het privéleven (dat mateloos onder druk komt te staan) als voor de werkomstandigheden. Zo ontkracht Sennett het idee dat in de flexibele onderneming de macht zou zijn afgeschaft. De ‘bereidheid tot samenwerking’, die steeds vaker als belangrijkste vaardigheid wordt gevraagd, is vooral een vriendelijk ogend masker waarachter men zijn collega’s onder druk zet en waardoor de baas buiten schot blijft als het mis gaat. De moderne manager heeft geleerd zich antiautoritair te gedragen, zich als leider of trainer te presenteren van ‘medewerkers’, en dat is realistisch in zoverre zijn macht er een is geworden zonder gezag. Evenmin als zijn ‘medewerkers’ weet hij of zijn volgende sprong in het duister geld zal opleveren of niet. Maar als dat niet het geval is, geldt zijn macht onverkort en wordt ‘het team’ verantwoordelijk gesteld.
Richard Sennett biedt, kortom, als geen ander inzicht in de verraderlijke mechanismen van de macht in tijden dat het globale kapitaal zich steeds meer aan democratische controle onttrekt. Daarom is er geen twijfel mogelijk: de Spinozalens gaat naar de juiste man.

Levenslange trouw aan het bedrijf en loyaliteit tegenover superieuren was in vroeger tijden normaal, maar is in de huidige flexibele samenleving verdwenen. foto Francesco Penco

De prijsuitreiking van de zesde Sopinozalens vindt plaats op de geboortedag van Spinoza, woensdag 24 november 2010, in de Nieuwe Kerk in Den Haag. www.spinozalens.nl