Toen Jacoba de Jonge (71) nog een Jacobaatje was, liep zij elke ochtend door de gang naar school. In het ouderlijke huis hing een prent aan de muur. Daarop stond een man getekend, telkens met een andere hoed en een ander pak. Vreemd, vond Jacoba, hoe dezelfde man telkens iemand anders leek. Die gedachte zou het begin worden van een verzameling van 2500 historische kostuums.

Als 15-jarig meisje mocht Jacoba de Jonge een keer de bruidsjurk van haar tante passen. Toen deze vele jaren later stierf, kreeg ze de jurk. Het werd het eerste verzamelstuk. Inmiddels heeft ze dozen vol weelderige japonnen, kaften met lapjes, naaitechnieken, handschoenen, veters, portemonneetjes…

De hartstocht van de verzamelaar is aandoenlijk. En noodzakelijk. Want zonder die passie was het nooit wat geworden. Ook niet met de jurkencollectie van Jacoba de Jonge uit Amersfoort. Inmiddels is ze 71 en heeft zij haar hele collectie aan het Modemuseum van Antwerpen overgelaten. Een leven in mode, vrouwenkledij van 1750 tot 1950, is de daar de eerste aan die collectie gewijde tentoonstelling.

Opvallend is dat Jacoba de Jonge geen opvallende verschijning is. Ze heeft geen malle hoed op, draagt geen poffende pofmouwen, heeft ook niks met strikken. High fashion en wilde expressies zijn niet aan haar besteed.

De aan haar verzameling gewijde expositie in het Antwerpse Modemuseum draait om het modegevoel van gewone burgervrouwen tussen 1750 en 1950. Die waren precies als gewone vrouwen van nu. Ze volgen de mode naar kunnen en believen. Helemaal ongevoelig zijn ze niet, maar totaal overtuigd ook niet. Je moet de duiten ook maar hebben. Nu hangen Marni en Versace voor een appel en een ei bij H&M. Toen bespaarden ze op linnen met katoen en waren ze zuinig met gefronste onderrokken.

Jurken 1a en 1b laten het verschil meteen zien. Ze zijn beide wit met fijne, blauwe bloempjes en qua silhouet lijken ze op elkaar. Al is jurk a eleganter met meer volume, meer franjes en een weelderige onderrok. Ook de stof verschilt. Jurk a is van linnen. Jurk b is van katoenbatist, zijnde katoen geweven om op linnen te lijken. Eén voor één zou je het niet eens merken, maar naast elkaar valt er niet te twijfelen: jurk a komt als uit een dure boetiek, jurk b is als ketenconfectie.

Ook in 1870 was er variatie in kwaliteit, wat niet wegneemt dat het allemaal kwaliteit was met stoffen als damast, zijderips of satijn. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat de mode van nu, of toch minstens de gevulgariseerde versie ervan, erg schraal is. Geen baleinen meer voor de vrouw van nu, geen korsetten tout court, geen sleepjes van Chinese zijde, geen met bont afgezette pantoffels, geen handgeborduurde mutsen.

Nep, nylon en razendsnel is de nieuwe mode. Het gaat zo hard vooruit dat er geen tijd meer is voor een jas vol zelfgemaakte bloemetjes. Tegenwoordig zitten we thuis in goedkope pyjama’s en joggingpakken made in Bangladesh. In de 18de eeuw liepen vrouwen er ’s ochtends geraffineerd en elegant bij in op maat gemaakte lijfjes, rokken en blouses. In de collectie van Jacoba de Jonge zit een wit huisvest, bomvol kleine steekjes, dik en degelijk van stof. In die tijd werd het misschien gewoontjes bevonden maar heden is het woord kostbaar.

Hoe ze destijds hun kleren schoon hielden, is ineens een raadsel. Het is een vraag voor Jacoba de Jonge, zoals er wel meer vragen zijn op de expo, want het blaadje met uitleg is erg summier. Het parcours mist de verhalen van de jurken. De officiële cataloog, uitgegeven bij Lannoo en aangeboden voor 35 euro, biedt wellicht soelaas. Maar zonder het boekwerk blijft de tentoonstelling enigszins steken in een opsomming van oude japons. Aardig om te zien, maar met een ongeoefend oog mis je een hoop van de charme. De geestdrift van Jacoba de Jonge raakt gaandeweg een beetje zoek.

Minder jurken en meer omkadering was misschien beter idee geweest. Neemt niet weg dat de zwangerschapsjurken verbazend zijn om te zien. Zwangerschapsmode bestond niet in de 18de en de 19de eeuw. Men zweeg over de toestand. En men verborg de verwachting met nepen, keurslijven van elastiek en rond geknipte voorpanden. Of men ging achterstevoren te werk, met de bult in de hoepelrok achteraan ineens aan de andere kant. Jurken in dubbel gebruik waren geen uitzondering. Een kraagje hier, een kraagje daar, of nieuwe mouwen, en een wandeljurk veranderde in een avondjapon. Ook verstelwerken waren schering en inslag. Jurken werden geregeld aangepast aan nieuwe trends. Soms kreeg een jurk een ander bovenstukje met pofmouwen en een eigentijdse decolleté. Maar even goed werden sommige ingrepen ingegeven door zuinigheid met verknipte sjaals en jurken van oude voering. Het waren vast grote ontdekkingen voor Jacoba de Jonge. Jammer dat ze er met haar geestdrift niet bij was, die middag in het Modemuseum van Antwerpen.

Een leven in mode – vrouwenkleding 1750-1950. Uit de collectie van Jacoba de Jonge

Van 21 maart t/m 12 augustus in het Antwerpse Modemuseum. www.momu.be