De witmarmeren beelden uit de klassieke oudheid hadden oorspronkelijk kleur. Het door Duitse wetenschappers doorbroken taboe krijgt erkenning, constateert PAUL VAN DER STEEN. ‘De klassieke oudheid krijgt kleur op de wangen.’
Kijk hem staan, de keizer. Zijn rechtervinger lijkt de weg naar een welvarende toekomst te wijzen. Het borstharnas maakt een echte krijgsheer van hem. Het beeld staat bekend als ‘de Augustus van Prima Porta’, naar de Romeinse wijk waar het in 1863 werd gevonden.
Sculpturen als deze waren in de dagen van de eerste Romeinse keizer (hij regeerde van 47 voor Christus tot 14 na Christus) niet alleen in ‘de stad der steden’ te vinden, maar tot in alle uithoeken van het rijk. Samen met munten vormden de geïdealiseerde beelden de enige mogelijke kennismaking van de onderdanen met hun almachtige keizer.
Maar de Augustus van Prima Porta lijkt in weinig op de oorspronkelijke versie van het beeld. Het is een bleekscheet, een kleurloos type. Een reconstructie uit 2003 op basis van onderzoek door de Vaticaans Musea voorzag hem van beschildering met voornamelijk Egyptisch blauw, violetrode kraplak en bruine oker. De gekleurde lippen geven Augustus zelfs iets wufts; het harnas met kleurige taferelen rond de door hem gesloten vrede met de Parthen doet denken aan kitscherig porselein uit later eeuwen.
‘Dichterbij het beeld is de indruk anders’, probeert Sam Cleymans, wetenschappelijk medewerker bij het Gallo-Romeins Museum in Tongeren, die indruk te temperen. Maar het doet weinig af van het schokeffect van de expositie De oudheid in kleur, vindt zijn collega Bart Demarsin: ‘We zijn gewend aan witmarmer, en niet aan polychromie.’ Niet alleen de beelden, ook de interieurs in de oudheid waren het tegendeel van een Jan des Bouvries-achtige monotonie.
Waren de Grieken al scheutig met kleur, de Romeinen gebruikten een nog uitgebreider palet en verfijnden de schildertechnieken, bijvoorbeeld door het toepassen van schaduweffecten. Dat het onbeschilderde beeld zo in de hoofden van mensen ging zitten, heeft op de eerste plaats te maken met vergankelijkheid. ‘Verf vervaagde, bladderde af’, legt Cleymans uit. ‘Vaak waren nog hooguit kleine sporen van kleur zichtbaar.’
‘Ook onder de humanisten was bekend dat Grieken en Romeinen hun beelden wel degelijk van kleur voorzagen’
En dan waren er de nieuwe inzichten van kunstenaars tijdens de Renaissance. Cleymans: ‘Tot in de late Middeleeuwen werden beelden beschilderd, maar in de tijd van Leonardo da Vinci en Michelangelo raakte het niet meer beschilderen in zwang. Deels was dat een poging om terug te grijpen op de Oudheid – hoewel ook onder de humanisten wel bekend was dat Grieken en Romeinen hun beelden wel degelijk van kleur voorzagen -, het was bovenal een proeve van meesterschap. Met verf vielen heel wat foutjes te maskeren. Zonder verf kon de kunstenaar bewijzen wat een fantastische beeldhouwer hij wel niet was.’
In de eeuwen die volgden bleven kunstenaars lang teruggrijpen op de gedurende de Renaissance opgebouwde beeldhouwtraditie. ‘En in en op films, schilderijen, boeken, schoolboeken, strips en games over de Oudheid waren altijd witte sculpturen te zien’. Dat laatste begint pas de laatste jaren een beetje te veranderen, zegt Cleymans. ‘In Domina, de Italiaans-Britse tv-serie over de Romeinse keizerin Livia Drusilla, zie je bijvoorbeeld wel beelden met kleur.’
Dat het geijkte plaatje niet klopte, begon eind 18de eeuw al steeds meer door te dringen. Vordering van wetenschappelijk onderzoek en archeologische vondsten in de 19de eeuw maakten klip en klaar dat antieke beelden waren beschilderd. ‘Gek genoeg ebde dat besef in de loop van de twintigste eeuw weer weg’, merkt Demarsin op. Over de redenen daarvan doen verschillende theorieën de ronde. Sommigen wijten het aan een dominant, esthetisch ideaalbeeld. Anderen leggen een link met autoritaire, politieke stromingen als fascisme en nazisme die hun macht graag luister bij zetten met imposante ruimtes en zogenaamd pure sculpturen van beeldhouwers als Arno Breker – ook als antwoord op in hun ogen ontaarde kunst.
Het Gallo-Romeins Museum in Tongeren maakte de tentoonstelling De Oudheid in kleur samen met de Liebieghaus Skulpturensammlung in het Duitse Frankfurt. Directeur Vinzenz Brinkmann stond samen met zijn vrouw Ulrike Koch-Brinkmann aan de basis van de hernieuwde aandacht voor de oorspronkelijke kleur van antieke beelden. Demarsin: ‘Tijdens hun opleiding archeologie aan de universiteit van München in de jaren tachtig van de vorige eeuw kwamen ze voor het eerst in aanraking met polychromie. Hun promotor zette hen op het spoor van het maken van reconstructies. Niet alleen om te zien hoe de beelden er oorspronkelijk uitzagen, ook om meer inzicht te krijgen in gebruikte materialen en technieken. Het onderzoek doen ze samen; Koch-Brinkmann is verantwoordelijk voor het schilderwerk.’
In het begin stuitte het echtpaar vooral op weerstand bij collega’s. Waar waren ze in vredesnaam mee bezig? En wat had het te maken met wetenschap? ‘Dat verzet werd langzaam minder’, weet Demarsin. ‘Hun reconstructies riepen in toenemende mate enthousiasme op. Ook kwam de suggestie om hun beelden te gebruiken bij tentoonstellingen, wat oorspronkelijk helemaal niet de bedoeling was.’
Het duo durft ook zaken open te laten, om te laten zien dat hun experimentele archeologie door beperkte bronnen zelden absolute wetenschap is. Dan maken ze twee reconstructies, zoals ook in Tongeren is te zien, met de onderliggende boodschap dat de werkelijkheid ergens tussen die twee uitersten moet hebben gelegen.
Ondertussen blijft een aantal vragen onbeantwoord. ‘Hoe werden beelden na beschildering bijvoorbeeld nabehandeld?’, vraagt Cleymans zich af. ‘Werden ze gepolijst? Of kregen ze een extra waslaag? En welk effect gaf dat? Voor verf werden pigmenten gebruikt, waar nog wel wat van bewaard bleef. Voor de nabehandeling gebruikten de ambachtslieden in die tijd plantaardige en dierlijke stoffen. Die vind je hooguit in heel uitzonderlijke omstandigheden nog terug.’
De expositie De Oudheid in kleur mag het beeld van bijna duizend jaar inkleuren, het plaatje is nog altijd niet compleet. ‘In behoorlijk veel beelden zitten boorgaten’, vertelt Demarsin. ‘Die duiden erop dat de afgebeelde personen oorspronkelijk attributen en accessoires vasthadden. De metalen, waarvan die werden gemaakt, waren kostbaar en zijn in veel gevallen waarschijnlijk hergebruikt. Hetzelfde geldt voor de helmen en andere hoofddeksels die de beelden droegen.’ Of alle beelden van top tot teen kleur hadden, is eveneens onderwerp van discussie. Het lijkt erop dat in de Romeinse tijd op de delen waar alleen de huid zichtbaar was, de keus soms viel op niet beschilderen van het marmer.
De Oudheid in kleur hoopt de kijk van de bezoekers definitief te veranderen. Bij de museummedewerkers is dat al gebeurd. Cleymans: ‘Laatst bezocht ik een Italiaans museum dat als een van de topstukken een marmeren hoofd heeft. Ik kende het nog van de vorige keren, maar nu zag ik al bij de eerste blik sporen van verf op het haar. Dat was me nog niet eerder opgevallen.’ Demarsin: ‘Ook in toekomstige tentoonstellingen zal het thema ‘kleur’ blijven terugkeren. Al staan er volop witmarmeren beelden, dan nog moeten de bezoekers beseffen dat de werkelijkheid er anders uitzag. En de meesterwerken die we in een vorige expositie, Oog in oog met de Romeinen, een samenwerking met het British Museum, konden tonen, zou ik graag nog eens terugzien in kleur.’
De Oudheid in kleur. T/m 02.06 in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren. Het gelijknamige boek verscheen bij uitgeverij Lannoo Campus. galloromeinsmuseum.be