Tegen de achtergrond van heftige politieke en maatschappelijke omwentelingen draaiden Russische kunstenaars in de eerste jaren van de twintigste eeuw hun eigen kleine revoluties af. Ze waren op zoek naar een hogere werkelijkheid dan die om hen heen. Ze verdiepten zich in theosofie en occultisme en schilderden gestolde muziek. Uiteindelijk leidde dit tot de objectloze kunst van Kandinsky en Malevich. “Kunst is volmaakt, want haar enige bron is de ziel.”
In 1906 verscheen in Moskou het eerste nummer van het tijdschrift Gulden Vlies. Om elke reserve bij de lezer op voorhand weg te nemen, verklaarde de redactie waar het in het blad om ging: “Kunst is eeuwig, want het is gebouwd op het onvergankelijke. (…) Kunst is volmaakt, want haar enige bron is de ziel. Kunst is symbolisch, want zij draagt het symbool in zich, de weerspiegeling van het Eeuwige in het tijdelijke.”
Ja, kunst was een ernstige zaak in die tijd. Je zou er haast naar terugverlangen.
Gulden Vlies hield het drie jaar vol. Dat was helemaal niet weinig. De kunst mocht dan wel eeuwig zijn, de meeste tijdschriften die erover gingen waren dat niet. Artistiek gezien waren het turbulente tijden in het Rusland van het begin van de twintigste eeuw. Brave impressionistische en post-impressionistische schilderijen, kubistische experimenten en ondoorgrondelijk symbolisme bestonden naast en door elkaar. Kunstenaars als Ivan Kliun, Kazimir Malevich, Michail Larionov, Natalia Goncharova en Vasili Kandinsky schermden allemaal met de ziel en de eeuwigheid, maar wisselden razendsnel van stijl en van kamp. Ieder clubje had zijn eigen tijdschrift. Gulden Vlies was er één uit vele.
Natuurlijk waren de tijden niet alleen in artistiek opzicht turbulent. Rusland groeide als kool: de landbouw werd ingrijpend hervormd, de industrie ontwikkelde zich, Siberië werd in hoog tempo ontsloten. De Russische expansiedrift liep uit op een nederlaag tegen Japan in 1904-05. Ook in de Eerste Wereldoorlog leed Rusland zware verliezen. Binnenslands waren kleinere en grotere opstanden aan de orde van de dag.
Met de kennis van nu is het verleidelijk deze onrust alleen maar te zien als de opmaat tot dat ene keerpunt in de geschiedenis: de Russische Revolutie van 1917 die uitmondde in de communistische heerschappij en de oprichting van de Sovjet Unie. Iets vergelijkbaars is er aan de hand in de kunst. Tegen 1915 waagden enkele schilders de sprong naar volledige abstractie. Hun werk – de kleurige improvisaties van Kandinsky en het strenge Zwarte Vierkant van Malevich – belandde in de canon van de kunstgeschiedenis. Het reduceerde wat eraan voorafging tot de chaos die op het aanrecht achterblijft na het serveren van een glorieuze maaltijd.
Van dit beeld moeten we af, is de boodschap van de tentoonstelling De grote verandering: revoluties in de Russische kunst 1895-1917 in het Bonnefantenmuseum. “Wij willen het paradigma kantelen”, zegt slavist Sjeng Scheijen strijdvaardig per skype vanuit Moskou. Hij treedt voor het Bonnefantenmuseum op als gastcurator van de tentoonstelling. Scheijen: “We brengen de vroege Russische avant-garde niet als prelude tot het modernisme, maar als periode die op zichzelf minstens zo interessant is! Al vanaf 1890 zijn er uiterst eigenzinnige kunstenaars werkzaam in Rusland. Ze staan in contact met de nieuwste ontwikkelingen in West-Europa – Van Gogh, Cézanne, Matisse, de vroege Picasso – maar ze geven er allemaal een volstrekt eigen draai aan. Vandaar ook de ondertitel van de van de tentoonstelling: revoluties, in meervoud. Er is abstract werk op de tentoonstelling, van onder anderen Malevich en de veel minder bekende Olga Rozanova, maar we presenteren dat niet als hoogtepunt, eerder als uitvloeisel van de vernieuwingen die tussen ruwweg 1900 en 1915 plaatsvinden.”
Wat de kunstenaars in deze periode verbond – het citaat uit Gulden Vlies gaf het al aan – was de aanspraak op een diepere, eeuwige waarheid. De politieke en maatschappelijke dynamiek lijkt ze minder bezig te houden. Zelfs als er fabrieken, auto’s of andere moderne verworvenheden in de schilderijen verschijnen, dan lijken ze vooral naar iets anders te verwijzen. Zoals John Bowlt in de catalogus treffend opmerkt: elektriciteit staat niet voor nieuwe techniek maar is een metafoor voor goddelijk licht, het vliegtuig symboliseert ontstijging aan het aardse en de grammofoon laat de stemmen van de doden klinken.
“Dat klopt”, zegt Sjeng Scheijen. “De heftigheid van de veranderingen in Rusland in die tijd leidde tot een sterk gevoel van onbehagen onder kunstenaars. De belangstelling voor het spirituele en metafysische zou je als een tegenbeweging kunnen zien. De Russisch-orthodoxe kerk bood daar weinig ruimte voor. Die was bovendien sterk verbonden met het tsaristische regime: naarmate de positie van de tsaar verzwakte, verzwakte ook de rol van de kerk.”
Kunstenaars zochten daarom andere wegen. Ze verdiepten zich in theosofie, oosterse godsdiensten, esoterie en occultisme. Malevich bijvoorbeeld was gegrepen door theorieën van de dichters Chlebnikov en Kroetsjonych over ‘zaum’, een taal zonder betekenis die mensen op een hoger, de ratio overstijgend plan zou kunnen verbinden met elkaar en met de kosmos. Hij zag zijn experimenten met abstracte – of zoals hij zelf zei: objectloze – kunst als de visuele vertaling van ‘zaum’. Anderen, onder wie Kandinsky, benadrukten de verbinding tussen beeldende kunst en muziek. Muziek was misschien de hoogste kunst, want per definitie ‘objectloos’, maar schilderijen konden dan toch zoiets zijn als geluidloze muziek. In beide gevallen kwam het schilderij volgens een eigen, niet-talige logica tot stand. Volgens Malevich konden kunstwerken groeien als een bos.
Niet toevallig hielden veel van deze kunstenaars zich bezig met vormen van synesthesie: het samengaan van verschillende zintuiglijke ervaringen. Het Gesamtkunstwerk was populair, niet alleen bij schilders, maar ook bij een componist als Alexander Skrjabin die in 1910 een symfonie voor orkest en ‘kleurenklavier’ schreef. Lange tijd liep hij rond met plannen voor een stuk waarin ook geuren een rol speelden en dat in de Himalaya had moeten worden uitgevoerd. Daar kwam het niet van. De schilder Michail Matjoesjin onderzocht hoe de waarneming van vorm, kleur en geluid elkaar onderling beïnvloeden. Daaraan lag een wetenschappelijke belangstelling ten grondslag, maar ook de overtuiging dat in de wereld uiteindelijk alles met alles samenhangt.
De muzikale parallel is verhelderend. Veel van de schilderijen op de tentoonstelling zijn op het eerste gezicht nogal vol en een beetje onoverzichtelijk. Voorgrond en achtergrond gaan in elkaar over, vormen vallen in een kubistische dans in scherven uiteen of buitelen vrij door de ruimte. Het zou kunnen zijn dat de kunstenaars erg veel te vertellen hadden of dat ze gewoon bang waren voor lege vlakken, maar waarschijnlijker is dat ze een bepaald ritme in het schilderij wilden aanbrengen. Luister naar de kleuren in Filonov’s mysterieuze Flowers of World Flourishing. Kijk naar de herrie in Kandinsky’s Rode Plein. Misschien dat er toch iets van het gedruis van de revoluties binnenkomt.
De grote verandering: revoluties in de Russische schilderkunst 1895-1917. Van 12 maart t/m 11 augustus 2013 in het Bonnefantenmuseum Maastricht. www.bonnefanten.nl