De euregionale toenadering op bestuurlijk niveau heeft de laatste decennia een spoor van mislukkingen opgeleverd. Hoogleraar Hans Mommaas pleit ervoor elkaar op te zoeken volgens de denklijnen van het alledaagse gedoe. Want de aantrekkingskracht blijft. “Juist omdat het aan de andere kant anders is, willen we er naartoe.”
Hoe je er ook naar kijkt, grenzen roepen gedoe op. Als ze er zijn, compleet met slagboom en grenscontrole, lokken ze mensen aan die er, desnoods illegaal, overheen willen. Bijvoorbeeld omdat het gras aan de overkant groener is, de boter goedkoper, de televisie spannender. En als de grenspalen vervolgens worden weggehaald omdat ons dat macro-economisch beter lijkt en we daarmee hopen ook de nationalistische driften wat te temperen, vertikken mensen het om de grens over te steken en gaan ze juist heftiger dan ooit op hun eigen culturele kluit zitten. Der Mauer im Kopf noemen ze dat bij onze oosterburen. Het is ook nooit goed.
Paradoxen zijn schijnbare tegenstellingen, tegenstellingen die goed beschouwd een gevolg zijn van een verkeerde manier van combineren. Wat ons voorkomt als een tegenstelling, is dat in werkelijkheid niet. Een paradox is dus eigenlijk gewoon een domme bewering, die nood heeft aan een beter inzicht, aan helder verstand. Paradoxen zijn retorische trucs waarmee we vooral onze tijd verknoeien, tenzij we natuurlijk toch even niets te doen hebben en we het leuk vinden om spelletjes te spelen.
De paradox van de grens – mensen willen hem weg als hij er is, en houden hem in stand als hij is verdwenen – heeft mogelijk niets met die grens als zodanig van doen, en alles met het achterliggende heilige moeten. Of het nu gaat om de standvastige instandhouding van verschillen of om de evenzo standvastige ontkenning ervan, in beide gevallen moeten we zo nodig weer wat. Op het ene moment moeten we afstand houden, op het andere moeten we mengen. En in beide gevallen roept dat heilige moeten aversie op, simpelweg omdat we er de noodzaak niet van inzien omdat ons leven ons op dat moment tot andere dingen brengt.
En zo komt het dat, toen de grenzen er nog waren, we in deze regio eenvoudiger met elkaar konden verkeren omdat we elkaars taal nog konden spreken en er over en weer verbanden bestonden in de sfeer van het verenigingsleven, het onderwijs, de economie en de arbeid en het uitgaansleven. Terwijl we elkaar, nu de grenzen weg zijn, niet meer kunnen verstaan, of hooguit in een derde, streekvreemde taal: het Engels. In beide gevallen botsen overheidsprogramma’s en alledaagse werkelijkheid, simpelweg omdat ze met elkaar uit de pas lopen: passing ships in the night’ – om het maar eens in goed Limburgs uit te drukken.
Maar als het persistente probleem van de grens inderdaad van doen heeft met een heilig moeten dat botst met ons alledaags gedoe, ligt de geniale oplossing dan niet voor het oprapen? Zou het dan niet voor de hand liggen om eens wat beter na te denken over hoe we die twee wat dichter bij elkaar kunnen krijgen? Is het dan misschien een idee om bij de inrichting van bestuurlijke programma’s ietsje minder bezig te zijn met het elkaar de vliegen afvangen (‘kijk die van mij eens’) en ietsje meer met hoe die programma’s dienstbaar kunnen zijn aan het gedoe van alledag? Stel dat het dan zo goed voor ons is om wat vaker de grens over te steken, bijvoorbeeld omdat er aan de overkant werk te vinden is of omdat dat simpelweg onze culturele horizon wat verrijkt, is het dan geen goed idee om eens na te denken over hoe we dat streven beter kunnen doen aansluiten bij wat ons sowieso dagelijks doet bewegen?
Wat is er simpeler dan je mooie landschap op een eenvoudige, flexibele en ongedwongen manier toegankelijk te maken door er genummerde routebordjes in te plaatsen, waarlangs mensen over en weer hun eigen fietsroutes kunnen zoeken. Geniaal. Nu nog even zorgen dat de kaarten op elkaar aansluiten, dan kunnen eindelijk al die thematische routebordjes (evenzovele restanten van vervlogen bestuurlijke ambities) uit het landschap worden verwijderd. In de horeca en de detailhandel weet men trouwens allang hoe het publiek over de grens te trekken. Gewoon een kwestie van je talen spreken en je aanbod goed laten aansluiten op waar mensen naar op zoek zijn. Moeten we het in dat verband nog hebben over het openbaar vervoer?
Vanzelfsprekend helpt de standaardisering: gemak dient de mens, dus gelukkig dat de maten en gewichten al enige tijd op elkaar zijn afgestemd, en dat de euro er is; zitten we niet meer permanent om te rekenen. Tot op zekere hoogte dan natuurlijk. Want wat een grens aantrekkelijk maakt om over te steken, is natuurlijk het verschil. Juist omdat het aan de andere kant anders is, willen we er naartoe. Dus wie het grensverkeer wil bevorderen moet er enerzijds vooral voor zorgen dat de voorwaarden voldoende aanwezig zijn om over en weer te verkeren, om anderzijds juist het verschil te benadrukken. En ja, dat is een kwestie van permanent afwegen. Allemaal Engels gaan praten of meertaligheid bevorderen? Wie de culturele diversiteit van de grensregio aan het hart gaat en tegelijkertijd toegang wil hebben tot de ander zijn cultuur, bijvoorbeeld omdat dat inspireert, die kiest voor het laatste. Wie gaat voor het loutere gemak kiest het eerste.
Hoe dan ook: langs de denklijnen van het alledaagse gedoe dringt zich op die manier een ander, meer horizontaal en beweeglijker programma op voor de bevordering van het grensoverschrijdende leven dan langs de altijd nationaal en verticaal ingekaderde lijnen van de bestuurlijke organisaties. Dat maakt dat alledaagse leven nu juist ook veel kansrijker als integratiekader en bron van vernieuwing. Dus hou op met pogingen om organisaties bestuurlijk met elkaar op een lijn te krijgen. Zorg er in plaats daarvan voor dat ondernemers, organisaties en verenigingen een helder belang krijgen in het faciliteren van grensoverschrijdend verkeer. Bijvoorbeeld omdat dat hun markt verruimt, of omdat dat hun kennis en de creativiteit bevordert.
Ondertussen is het van belang zichtbaar te maken wat zich hier allemaal al grensoverschrijdend afspeelt. Niet primair om aan te tonen dat de Euregionale metropool aanstaande is, maar simpelweg om te laten zien hoe mensen zich al, onder de bestuurlijke radar door, in dit grenslandschap voortbewegen en met elkaar verbinden, en welke kansen en belemmeringen zich daarbij voordoen. Op die manier komen we hopelijk wat los van de landkaartige prisma’s waarmee we ons leven nog al te vaak inkaderen, en openen we andere, meer realistische perspectieven. Eenvoudig zal dat overigens niet zijn. Het zal een kwestie zijn van ‘datamining’. Wat binnen het project Newtropolis is verzameld, is een aardig begin. In de verdere zoektocht is het zaak maatschappelijke partners te zoeken die weet hebben van subversieve stromen. Het merendeel van de overheidsstatistieken biedt immers geen oplossing: ze houden op bij de grens…
Hans Mommaas is hoogleraar in Tilburg, Utrecht en Antwerpen en is daarnaast wetenschappelijk directeur van Telos, Centrum voor Duurzame Ontwikkeling.