In het Darwinjaar pikt ook Eugène Dubois, de antroploog die Darwins evolutieleer van de missing link voorzag, iets van de aandacht mee die hem een leven lang werd onthouden. De laatste dertig jaar van zijn leven woonde Dubois als een zonderling op landgoed De Bedelaar bij Haelen. Ook daar werd hij gewantrouwd, tot na zijn dood. Zelfs een graf op het plaatselijke kerkhof werd hem geweigerd.

Dubois? Die van die straatnaam?

De oprijlaan is een tunnel van groen met aan het einde een wit huis met een torentje. In gietijzeren letters boven de ingang staat De Bedelaar. Alleen het gekwetter van vogels en de elk half uur voorbijrazende intercity Roermond-Weert doorbreken de stilte. In het doorgeschoten gras herinneren een scheefgezakte partytent en twee verweerde pingpongtafels aan vroeger vertier. Landgoed De Bedelaar, in zijn laatste hoedanigheid een groepsaccommodatie, lijkt een verlaten, in het groen verzonken spookplek. Totdat een paarse VW Kever stopt. Een jonge vent – zwarte kleren, ringbaardje – stapt uit.
Een nieuwe bewoner van De Bedelaar?
“Nee, ik woon hier anti-kraak.”
Of de naam Eugène Dubois hem iets zegt? Hij denk even na.
“Professor Dubois? Die van de straatnaam?”
Ja, die.
Nee, dat zegt hem niks.

Wanneer Eugène Dubois in 1906 voor het eerst deze plek in het Midden-Limburgse Leudal betreedt, is er niets dan vennen en wat bos. Het is precies wat de dan 48-jarige arts, antropoloog, anatoom, paleontoloog en ecoloog zoekt: ideale omstandigheden voor zijn natuurexperimenten. In de aanleg van een landgoed in het afgelegen Leudal ziet hij een nieuw levensdoel na een jarenlange titanenstrijd tegen collega-wetenschappers over zijn unieke ontdekkingen op Java, vijftien jaar eerder.
In 1895 was Marie Eugène François Thomas Dubois (Eijsden 1858-Haelen 1940) teruggekeerd uit Java waar hij botten had gevonden van de eerste rechtoplopende, primitieve mens die we later de homo erectus zijn gaan noemen. Een baanbrekende ontdekking, maar zijn bevindingen stuitten op veel verzet en onbegrip. In wetenschappelijke hoek ontstond een fanatiek getouwtrek tussen collega-onderzoekers over zijn conclusies. Moe van het verdedigen van zijn ideeën besluit Dubois zich op landgoed De Bedelaar te storten. In delen koopt hij de veertig hectare grond aan en in 1910 is de villa klaar. In het begin dient het landgoed vooral als buitenverblijf, maar Dubois verblijft steeds langer op De Bedelaar, waar hij zich uiteindelijk permanent vestigt. De stilte en de rust bevallen hem. Hij zal in Haelen blijven tot zijn dood.

“Ja… het was een zonderling.” Mijmerend staart de 89-jarige mevrouw Brentjens-Pijls voor zich uit. Eind jaren dertig werkte ze als dienstmeisje op De Bedelaar. “Altijd aan het studeren, hè. In het torentje had hij een werkkamer die van boven tot beneden gevuld was met boeken. En op zijn bureau stond een mensenschedel.” Ze buigt iets naar voren, trekt haar neus op en fluistert dan: “Op sterk water.” Voldaan leunt ze achterover en trekt haar wenkbrauwen op. Ze neemt een slok koffie en zet het kopje dan gehaast weer terug. Er schiet haar nog iets te binnen. “Ik moest een keer een pakketje uit Leiden ophalen bij het postkantoor.” Ze tekent met haar handen een vierkant in de lucht ter grootte van A4’tje. “Ik vergeet het nooit meer. Het was van bruinig papier en helemaal doortrokken, het vocht dreef er aan alle kanten uit. Weet je wat erin zat?” Na een korte pauze: “Mensenbotten. Vers van de pers. Ja, die ging hij dan onderzoeken. Maar eerst moesten ze natuurlijk gewassen en geschuurd worden.” Grinnikend: “Nou, dat mocht mooi iemand anders doen.”
Eugène Dubois werd in Eijsden geboren, een jaar voordat Darwin in 1859 zijn spraakmakende evolutietheorie On the Origin of Species publiceerde. Als Dubois tien is, krijgt hij voor het eerst interesse in de evolutietheorie. De Duitse bioloog Karl Vogt geeft dan een lezing in Limburg, waarin hij Darwins theorie verdedigt. Dubois volgt het rumoer via de krant die suggereert dat het hier om een grote ideeënstrijd gaat. In zijn geboorteplaats Eijsden spreekt men schande van Vogts lezing; de gedachte dat God de aarde had geschapen, stond ter discussie en daar kon het katholieke zuiden weinig mee. Maar Dubois’ nieuwsgierigheid was gewekt en enkele jaren later, op de Roermondse HBS, ontstaat zijn plan om ooit het belangrijkste bewijs voor de evolutie te vinden: de schakel die aantoont dat mens en aap dezelfde voorouders hebben. Als geneeskundestudent aan Universiteit van Amsterdam neemt hij zich definitief voor: Darwins missing link, daar zou zíjn naam onder komen te staan. En zo geschiedde.
In 1887 sluit Dubois zich als gezondheidsofficier aan bij het KNIL om zo naar Java te kunnen. Iedereen verklaart hem voor gek, maar in 1891 vindt hij in Trinil een schedelkapje van een wezen met een herseninhoud van zo’n 1000 cm3. Bij een aap is dat zo’n 500 cm3, bij een mens 1500 cm3. In hetzelfde gebied vindt hij in 1892 het dijbeen dat het rechtop lopen bewees. De Pithecantropus erectus is geboren. Dan gaat het snel. Dubois onderzoekt en trekt zijn conclusies. In 1894 verschijnt in Batavia (het huidige Jakarta) het betwiste artikel Pithecantropus erectus: Eine Menschenaehnliche Uebergangsform aus Java.
De verwachte roem bleef echter uit. John de Vos, wetenschappelijk conservator van de Dubois-collectie in Museum Naturalis in Leiden, drukt de uitgebleven waardering in cijfers uit. “Tachtig procent van de geïnteresseerden had geen mening of durfde die niet te verkondigen. Tien procent was het met Dubois oneens, tien procent erkende zijn conclusie.” Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Darwins On the Origin of Species verscheen, waardoor Dubois’ rol indirect weer wat aandacht krijgt. “Zijn ontdekking is tot op heden de belangrijkste van de reeks ontdekkingen die Darwins gelijk bewezen. Dubois’ vondst was de eerste die aantoonde dat de mens onderdeel was van de evolutie.” Het schedelkapje en het dijbeen liggen in het Leidse museum. “Mensen raken geëmotioneerd bij het zien van die botten. Ze vormen, zeg maar, de Nachtwacht onder de fossielen.”

Sjra van Hornes fiets ratelt over het grindpad bij landgoed De Bedelaar. “Een schitterende dag vandaag”, luidt zijn begroeting. De oud-wethouder van Haelen steekt veel tijd in Dubois en mag er graag over vertellen. “Laten we achter de villa beginnen”, zegt hij en steekt meteen van wal. “De Bedelaar oefende als kind al een grote aantrekkingskracht op me uit, en nog steeds. Veel Haelenaren wisten nauwelijks iets over deze mysterieuze plek of waren besmet door de negatieve verhalen over de zonderling die hier dertig jaar woonde. Je weet hoe dat gaat in een dorp, hij zou zijn handen niet van de dienstmeisjes af kunnen houden.” Of er iets van waar is, weet hij niet. We lopen verder, want veertig hectare is groot. De Bedelaar dankt zijn naam aan het grote ven dat door een stelsel van sloten die Dubois heeft aangelegd is verbonden met de Kleine Bedelaar, een kleiner ven iets verderop. Het landgoed kent een grote verscheidenheid aan bomen en struiken. “Veel is door Dubois zelf aangeplant in het kader van zijn poging op arme grond een voedselrijk gebied te maken. Hij plantte er bijvoorbeeld zaden die uit de tropen naar hem werden opgestuurd, waardoor een exotische samenstelling van gewassen is ontstaan.” Aan de rand van het bos wordt onder een berg bladeren een poortje zichtbaar. Roestende hengsels en piepende scharnierenen, dan staan we in een donkere, gewelfde ruimte. “Dit is de ijskelder. Dubois kapte in de winter ijs uit het ven en men zegt dat het wel twee jaar kon blijven liggen.” Verspreid tussen het groen staan meer bouwwerkjes die dienden ter ondersteuning van Dubois’ zelf gecreëerde ecosysteem, zoals een uilentoren en twee vleermuizentorens. “Die heeft hij gebouwd om op natuurlijke wijze muizen en muggen te bestrijden. Ja, hij leefde echt met de natuur.” In de meest letterlijke zin van het woord, weet mevrouw Brentjens-Pijls: “Zijn behoefte deed hij altijd in het bos. Maar ach, op veertig hectare kun je best ergens een hoopje draaien, toch?” Ze lacht er smakelijk om.
Een half uurtje later bereiken we de uilentoren, verscholen in het bos achter de villa en het ven. “Toen Dubois hem liet bouwen, was het een blikvanger in de regio. Maar de bomen die hij er destijds rondom plantte, hebben het bouwwerk inmiddels ingehaald.” In zijn rondleiding heeft Sjra deze plek tot het laatst bewaard, het is zijn zorgenkindje. “We hopen voor deze toren een rijksmonumentenstatus te verkrijgen. Er kleven talloze herinneringen aan, vooral uit de Tweede Wereldoorlog. Tijdens Dubois’ laatste levensjaar zette zijn dochter Eugénie een vluchtroute voor neergestorte geallieerden op. In de toren hebben toen een tijdlang twee Engelse soldaten gewoond.”
De rondleiding eindigt linksachter de villa bij het ven waar Dubois dagelijks zwom. De oever is versierd met lissen, takken van oude bomen hangen boven het gladde wateroppervlak. Hier en daar steken grijswitte stronken boven het wateroppervlak uit, aan de overzijde is nog iets van Dubois’ badhuisje te zien. Sjra is even stil. Dan zegt hij: “Dit is nog eens een mooi stukje natuur, hè.”

Op 16 december 1940 sterft Dubois. De Haelense parochie, zo gaat het verhaal, weigert de man die Darwins evolutietheorie van de missing link voorzag, een plaatsje op het kerkhof. Op 18 december reserveert dochter Eugénie een stukje ongewijde grond voor hem op de Algemene Begraafplaats in Venlo. Helemaal achter in de hoek van sectie P4 zijn op een sobere graftombe een uit steen gehouwen schedelkapje en dijbeen het enige herkenningspunt van een van de meest baanbrekende geleerden uit de late 19e eeuw.

Sjra van Horne bij de uilentoren die Dubois in de jaren dertig liet bouwen op zijn landgoed in Haelen. Tijdens de oorlog woonden er een tijdlang Engelse piloten. Foto Louk Voncken

Eugene Dubois.

Het badhuis van Dubois op landgoed De Bedelaar.

Dit is het tweede artikel in een reeks van vijftien in het kader van de Culturele Biografie Limburg.