In een snel veranderende wereld is de jongste generatie Belgische ontwerpers op zoek naar sociale relevantie.  Vormgeving wordt opnieuw gedefinieerd en functionaliteit is daarbij niet langer een vies woord. Maar met een mooie stoel die lekker zit, nemen de ware pioniers geen genoegen. “Net op tijd hebben de Vlamingen de deugd van design herontdekt.”

<’In Nederland is design een soort van nationale sport, hier niet’>

De indeling van het keukenkastje, het menu van de afhaalchinees en de bewegwijzering op vliegvelden: allemaal bedacht en vormgegeven. Design is overal – is daarmee iedereen een ontwerper? Dat gaat misschien wat ver, maar na jaren van voorspoed waarin ontwerpers de grenzen van hun vakgebied opzochten – gewoon, omdat het kon – lijkt door de recessie de wal het schip te keren.

Vormgeving nam, zeker in Nederland, de laatste decennia vaak autonome vormen aan en leverde producten af die meer artistieke waarde beoogden dan gebruiksgemak. Vormgeving  als autonome kunstvorm? De voorgangers van Dutch Designers verwierven wereldwijd een sterrenstatus en ontwierpen objecten in kleine oplages, bestemd voor musea en  kunsthandelaren. Functionaliteit en comfort? Who cares?

Inmiddels is het afgelopen met de pret. Vormgevers lijken zich na een wilde glorietijd waarin alles geoorloofd leek, weer bewust te worden van het feit dat ze niet in een autonome, maar een toegepaste discipline actief zijn. Uit diverse hoeken stijgen geluiden op dat designers opnieuw moeten gaan nadenken over hun vakgebied. Wat is hun rol? Waartoe zijn zij eigenlijk op aarde? Louise Schouwenberg, lector aan de Design Academy in Eindhoven: “De wereldwijde economische én ecologische crises hebben ertoe geleid dat een halt is toegeroepen aan sommige verschijnselen in design, zoals het produceren van gelimiteerde edities. Ontwerpers bezinnen zich weer op wat wezenlijk is voor hun vakgebied. Dat het een dienstbare discipline is, was in Nederland lange tijd geen onderwerp meer.”

Afgelopen november verscheen het Dutch Design Yearbook 2010, waarin wordt geconstateerd dat weliswaar “veel Dutch designers zich definitief hebben teruggetrokken in museum en galerie” maar dat allerlei jonge ontwerpers weer op zoek gaan naar sociale relevantie. Niet alleen in Nederland, ook in België wordt de stand opgemaakt. Op de 6e Triënnale voor Vlaamse vormgeving, Belgium is design, in het Waalse Grand-Hornu wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen tussen 2005 en 2010. Onder de titel Design for mankind tonen 75 Belgische ontwerpers in de industriële omgeving van de voormalige  mijnsite hun werk. De expositie gaat van start met een inleidende film – gemaakt door Kristel van Ael van het Brusselse bureau Namahn – die meteen duidelijk maakt dat ook de Belgen de aandacht willen vestigen op de dienstbaarheid van design. De boodschap is helder: design is gebonden aan de behoeftes van de gebruiker en ontwerpers zijn er om ingrepen te plegen die het menselijk leven beter maken. Zo’n ingreep kan een gebruiksvoorwerp zijn, maar ook – en daar zit ‘m de vernieuwing – een proces, een studie naar een proces of het verbeteren van een dienst. De introductiefilm focust op dit laatste en laat zien dat designers nieuwe wegen inslaan en zich bezighouden met maatschappelijke problemen (social design) en dienstverlening (service design). Ter illustratie presenteert Van Ael een project uit eigen koker: te zien is hoe haar bureau een plan ontwikkelde om het snelgroeiende Verkeerscentrum Vlaanderen zo efficiënt mogelijk in te richten door te onderzoeken hoe er binnen het centrum gewerkt wordt. Een mooi en veelbelovend verhaal, maar hoe representatief is deze nieuwe visie op design voor de ontwikkelingen in België? Tijdens een vluchtige rondgang langs de expositie valt namelijk op hoe verraderlijk vertrouwd de meeste getoonde werken zijn. Er staan tafels, stoelen, tuinsets, brillen, stuk voor stuk herkenbare gebruiksvoorwerpen die vooral handig, praktisch, aangenaam of mooi zijn. Zo staan er de hoekige meubels van designer van het jaar Bram Boo uit Sint Truiden, de geinige krukjes van Diane Steverlynck en de prijswinnende pannenset van Frederik Aerts. Gekleurde kaartjes met vragen over functie, ervaring, gebruiksgemak en techniek geven bezoekers inzicht geven in de wijze waarop een ontwerper de consument bevraagt om tot een beter product te komen. “Net op tijd”, vermeldt het voorwoord in de catalogus, hebben de Vlamingen “de deugd van design herontdekt.”

“Onzin”, zegt Jan Boelen, directeur van kunstencentrum Z33 in Hasselt en ook al gelieerd aan de Eindhovense Design Academy. “Hoezo, net op tijd? Die deugd is nooit weggeweest. De Grieken zeiden al dat de mens de maat is voor alle dingen.” Toch beseft ook Boelen dat er sprake is van een herdefiniëring van design. Maar simpelweg de verbetering van gebruiksvoorwerpen is volgens hem niet waar het over zou moeten gaan. “Design Vlaanderen, de organisatie van deze Triënnale, ziet design nog steeds als vormgeving, en gebruikers als consumenten. Dat is in mijn ogen een traditionele opvatting.” Met traditionele vormgeving bedoelt Boelen het mooier of beter maken van een gebruiksvoorwerp – een theepot of kapstok – maar in plaats van op de eindproducten zouden designers zich volgens hem moeten richten op het ontwerpen van processen. De democratische wijze waarop gebruikers wordt gevraagd mee te denken over een product – hij doelt op de kaartjes – vindt hij überhaupt geen interessant thema. “Als je aan allerlei consumenten gaat vragen wat ze verwachten van een ontwerp, krijg je altijd een compromis, een grijs product waar niemand blij mee is.” Een poldermodel voor design? “Zoiets ja, maar dan in België.”

Echt interessant wordt het volgens hem pas als je design in de context van globale ontwikkelingen gaat plaatsen. Het zogenaamde ‘social design’ – het ontwerpen van oplossingen voor maatschappelijke problemen – staat weliswaar nog in de kinderschoenen maar begint wereldwijd een hot item te worden. Het Antwerpse bureau Unfold, bestaande uit Dries Verbruggen en Claire Warnier, beiden opgeleid in Eindhoven, is een van de pioniers in Vlaanderen. Verbruggen: “In Nederland is design een soort van nationale sport, hier niet. Belgische vormgeving is traditioneler: een stoel is een stoel. Hij moet mooi zijn en lekker zitten. Ik denk dat wij, zeker voor Belgische begrippen, op een heel andere manier tegen design aankijken. We willen kijken hoe we ontwerpprocessen kunnen verbeteren, zowel in ecologisch, economisch als sociaal opzicht.” Dat deze onderzoekende, reflectieve visie van social design inspeelt op de veranderende wereld sterk in opkomst is, vindt Verbruggen niet meer dan logisch: “Alles is in beweging door de globalisering, nieuwe technologieën en de veranderende economie. Business as usual werkt niet meer.”

De afgelopen jaren onderzocht Unfold onder meer de mogelijkheden om de betrokkenheid tussen de consument en zijn product te vergroten. Zo kan in hun experimentele project l’Artisan Electronique iedereen die wil via een digitale pottenbakkersschijf zijn eigen pot ‘draaien’ die vervolgens op een 3D-printer wordt ‘afgedrukt’. Eenzelfde gedachte ligt ten grondslag aan het werk van de eveneens in Eindhoven geschoolde Brusselnaar Thomas Lommée die momenteel naam maakt in de designwereld. In Open structures bedacht hij een open ontwerpsysteem waarin iedereen voor iedereen kan ontwerpen.

Kijkend naar deze voorbeelden lijkt het erop dat de ‘ouderwetse’ productvormgevers worden ingehaald door de denkers. Jan Boelen knikt: “Dit is hoe de bezinning op design er daadwerkelijk uit zou moeten zien. Ontwerpers als Lommée en Unfold denken na over een antwoord op veranderingen in de wereld. Neem internet. Zij proberen mechanismen die daar werken te vertalen naar de ‘echte’ wereld. Social networks zoals Facebook hebben een nieuwe manier van denken veroorzaakt die zij proberen in te zetten bij het ontwerpen van fysieke producten, bijvoorbeeld door te kijken hoe mensen op een zinvolle manier gezamenlijk een product kunnen ontwerpen. Je zult zien, over een jaar of vijf blijken dit de baanbrekende ideeën die de designwereld écht veranderd hebben.”