Na de grote en expressieve werken van relatief onbekende Amerikaanse meesters in de expositie Exile on Main St., toont het Bonnefanten meer dan honderd hardboard paneeltjes op A4-formaat van een eigentijdse heldin uit de New Yorkse kunstscene, Elizabeth Peyton. Met losse penseelstreken van sterk verdunde olieverf in levendige kleuren schildert ze mooie portretten van zelfverkozen intimi – in een periode waarin de schoonheid in de kunst uitgerangeerd leek.

De hofhouding van Elizabeth Peyton

In het prestigieuze New Museum in New York, de eerste standplaats van Live Forever: Elizabeth Peyton, werd een maand na de officiële opening nog een schilderijtje aan de expositie toegevoegd. Een hoogst ongebruikelijke move voor een museum, temeer omdat er al ruim honderd werken van de kunstenaar te zien waren. De datum: 5 november 2008. Het portret was van Michelle Obama. Vóór de verkiezingen wilde Laura Hoptman, conservator van het New Museum en samensteller van de tentoonstelling, het werk niet opnemen, omwille van de ‘gegarandeerde onpartijdigheid’ van haar museum. Een onnodig en onhoudbaar standpunt natuurlijk, want toen de afbeelding van het portret tijdens de verkiezingscampagne op internet ging circuleren, zegde ze toe het te laten zien bij een verkiezingsoverwinning van Obama. En zo geschiedde.

De kans dat Michelle Obama ook in Maastricht zal zijn te bewonderen, lijkt uitgesloten. De schilderijen van Elizabeth Peyton vinden doorgaans onmiddellijk hun weg naar een particuliere collectie. Michelle and Sasha Obama Listening to Barack Obama at the Democratic National Convention, August 2008, zoals het paneeltje heet, is nog eens extra begeerlijk vanwege zijn historische waarde. Met een bekend mediabeeld als basis is het een voorbestemd icoon. Voor Peyton, portrettist van het heden pur sang, moet deze creatie overigens niet heel afwijkend of speciaal zijn geweest. Al jaren tekent of schildert zij diegenen die fysiek of geestelijk in haar nabijheid verkeren. Peytons portretten zijn puur persoonlijk; dat maakt de politisering van het Michelle-portret door het New Museum ook zo vreemd.
Elizabeth Peyton (Connecticut, 1965) studeerde midden jaren tachtig aan de School of Visual Arts in New York, nadat ze van jongs af aan mensen had getekend. Ze kwam terecht in een kunstklimaat dat gedomineerd werd door neo-conceptuele strategieën, institutionele kritiek en postmodernistische ironie. Kunstenaars als Jeff Koons, Richard Prince en Cindy Sherman vierden hoogtij, de figuratieve schilderkunst was theoretisch failliet verklaard. In artistiek opzicht moet Peyton, die bleef schilderen, nauwelijks verwantschap hebben gevoeld met haar medestudenten en tijdgenoten. Toch stond ze middenin de scene, en verhief die scene zelfs tot onderwerp, hoewel een vroege, zeer bepalende soloshow nog anders deed vermoeden.
In 1993 ontmoette ze Gavin Brown, die nog altijd haar galeriehouder is – een ontmoeting die volgens haar vergelijkbaar was met die tussen de Beatles en hun manager Brian Epstein. Omdat Brown nog niet over een eigen ruimte beschikte, besloten de twee een kamer te huren in het New Yorkse Chelsea Hotel. Gedurende twee weken zagen een handjevol kunstprofs en de hotelgasten er (na het vragen van de kamersleutels bij de receptie) Peytons houtskooltekeningen, met als opmerkelijke onderwerpen: Napoleon, Queen Elizabeth II, Marie-Antoinette en Lodewijk II.
Een doorslaand succes was het nog niet, maar het bleek genoeg om gezien te worden in het New Yorkse kunstcircuit. In de daaropvolgende tentoonstellingen in de Gavin Brown Gallery verschoof Peytons thematiek langzaamaan via respectievelijk Kurt Cobain, Oasis-voormannen Noel en Liam Gallagher, Oscar Wilde, haar vriend en schilder Tony Just naar de tegenwoordige eclectische en anachronistische mix van bevriende kunstenaars, popsterren en idolen, onder wie Frida Kahlo, Eugène Delacroix en Susan Sontag. Die thematische verruiming is mooi zichtbaar in de expositie Live Forever, die bijwijlen aanvoelt als een tegendraadse Walk of Fame, zó bizar is de samenkomst van beroemdheden. De sfeer is echter besloten, intiem. Dit is duidelijk geen Hollywood, eerder een hoogstpersoonlijke hofhouding.

Elizabeth Peyton schildert de mensen met wie ze zich verwant voelt en die ze bewondert. Ze wil hen beter leren kennen, vereeuwigen ook, en gaat daarin steeds vakkundiger te werk – een andere ontwikkeling die uit het overzicht spreekt. Peytons drijfveren zijn hypersubjectief. Een voorbeeld: ze keek naar de Oscaruitreikingen van 1997, waarin singer-songwriter Elliot Smith (die later dezelfde weg zou gaan als Kurt Cobain) optrad vanwege zijn nominatie voor de soundtrack van Good Will Hunting. In het midden van alle kunstmatige galapraal stond hij daar, in een slechtzittend wit pak, zijn zachte, kwetsbare folkliedje zingend. Peyton was perplex, zó overdonderend echt en eerlijk en bovenal mooi vond ze zijn liedjes, en daarmee zijn persoon. Vervolgens verzamelde ze alle mogelijke muziek en afbeeldingen van Smith en begon hem fanatiek te tekenen, te schilderen en te exposeren. Een zelfde willekeur lag ten grondslag aan haar keuze voor Queen Elizabeth, van wie ze als kind altijd een boek inkeek bij haar grootmoeder, voor Oscar Wilde en Lord Alfred Douglas (alias ‘Bosie’, de geliefde van Wilde), die haar ‘vrienden’ zijn geworden nadat ze zich als tiener het hele scala aan boeken en films had eigen gemaakt, en voor de vele andere ‘Peyton personae’.
Die personen (popsterren, historische figuren, lieden van adel, schrijvers, kunstenaars en vrienden) genieten allen een heldenstatus bij Peyton. Ze is beslist geen fan – dat vindt ze te lichtzinnig. Peyton vindt deze mensen heroïsch, omdat ze ieder op een bepaald moment in hun leven iets uitzonderlijks presteerden. Daarom wil ze hen vastleggen. In de kunst, zo redeneert ze, is hen een langer, liefst zelfs eeuwig leven (het ‘Live Forever’ uit de tentoonstellingstitel) beschoren dan in magazines en in een mensenleven zelf. Bewust schildert Peyton haar mensen steevast jong, in een zweem van romantiek. Soms zijn ze vervreemdend jong (ex-echtgenoot en succesvol kunstenaar Rirkrit Tiravanija als kind van drie, rapper Eminem van een jaar of zes, Prins Harry op zijn eerste schooldag), maar meestal zijn het twintigers, dertigers. Ze zijn zelfverzekerd, gezond, maar ook languissant, roerloos, afwezig. Typerend is het werk Democrats are more beautiful (after Jonathan Horowitz), het portret van – jawel – een jonge Al Gore dat op de catalogus en affiches prijkt. De man heeft de rode lippen, de fijne neus, de smalle wenkbrauwen en de porseleinen huid die al Peytons onderwerpen krijgen. Hij is neergezet in Peytons herkenbare, hoekige stijl die doet denken aan die van modeschetsen, zij het minder gestileerd. Peytons schilderijen mogen namelijk eenvoudig lijken, ze zijn wel heel ‘rijk’: aan kleur, aan gelaagdheid en aan vertelling. Uitgevoerd in sterk verdunde olieverf op hardboard paneeltjes van A4-formaat, zijn het de grote, losse penseelstreken en de levendige kleuren die Peytons zelfverkozen intimi ronduit mooi maken, en dat in een tijd waarin ‘schoonheid’ in de kunst als een voorgoed uitgerangeerde kwaliteit werd beschouwd.
Iwona Blazwick, directeur van de Londense Whitechapel Galley waar Live Forever: Elizabeth Peyton afgelopen zomer te zien was, slaat de spijker op zijn kop. In haar catalogustekst citeert ze de Franse dichter Charles Baudelaire die in zijn essay over het wezen van de kunst, Le peintre de la vie moderne, uit 1863 schoonheid beschreef als een combine van een eeuwig, onveranderlijk element en een betrekkelijk, contextgebonden element. Dat laatste wordt bepaald door de mode, de moraal of de emotie van het moment. Baudelaire vergelijkt het tweede element nogal fantasievol met het “vermakelijke, prikkelende, eetlustopwekkende glazuur van het goddelijke gebak”, zonder welk het eerste element onverteerbaar zou zijn, “niet te pruimen, niet aangepast aan en geschikt voor de menselijke natuur.” Zijn boodschap is daarmee duidelijk, en bovendien buitengewoon relevant voor de benadering van Peytons patisserie. Zonder hun oogstrelend geschilderde exterieur (het ‘lichaam’) is de eeuwige schoonheid van Peytons personen (de ‘ziel’) niet te benaderen. Juist door de twee samen te brengen poogt Peyton het moois wat zij in haar mensen ziet, te delen met haar publiek. Dat mag wat al te letterlijk klinken, maar Peyton – ze schijnt een groot kenner van de negentiende-eeuwse literatuur te zijn- ademt gewoonweg Baudelaire, lees diens essay er maar op na.

Dit maakt de ontvangst van haar werk er niet minder verdeeld om. Critici grepen Peytons hang naar negentiende-eeuwse cultfiguren aan om haar werk te kwalificeren als sentimentele kitsch, zwelgend in de naïeve bewondering van een doorsnee wannabe-intellectuele tiener. Daarmee is de kous nog niet af. Haar werk zou symptomatisch zijn voor de hijgerige, op the Rich and the Famous gefocuste jongerencultuur van nu. Anderen klaagden over een eenzijdige, ‘typisch vrouwelijke’ schilderstijl: al haar mensen krijgen gelijkvormige en geïdealiseerde gelaatstrekken. Dat ze daarbij een verzamelaarslieveling is, kwam haar reputatie bij een aantal invloedrijke, neomarxistisch geschoolde kunsthistorici ook al niet ten goede. Het is veelzeggend dat achter die veroordelingen nauwelijks kunsthistorische referenties schuilgaan. Terwijl haar werk, consistent als het is in onderwerp, vorm en verwijzing, deze wel degelijk oproept.
De enige echt hardnekkige parallel die er wordt gemaakt is die met celebrity artist Andy Warhol – iets waar Peyton zich wel in kan vinden en in zekere zin ook in stand houdt (één van de weinige interviews die ze gaf was in Interview, het in 1969 door Warhol opgerichte tijdschrift). Vriend en dichter John Giorno, die zijn ervaringen als schildersmodel bij Peyton beschrijft in de catalogus van Live Forever, herkent in haar beeldtaal veel van de jonge Warhol uit de vroege jaren zestig, met wie hij toen nauw samenwerkte. Ook haar enorme drive om vrienden, collega-kunstenaars en bekende mensen vast te leggen vindt hij typisch Warhol. De kring van Oscar Wilde noemt hij dan gemakshalve maar Andy Warhol’s Factory, ofwel “onze vrienden in hun tijdperk”.
Het is een gangbare en ietwat oppervlakkige vergelijking tussen Peyton en Warhol die Giorno maakt. Bij de aanblik van vijftien jaar Peyton in het Bonnefanten dringt zich ook een andere overeenkomst op. Door iconen als Marilyn Monroe, Elvis Presley en Jacky Kennedy te silkscreenen en overmatig te reproduceren, wist Andy Warhol een gevoelsmatige distantie te veroorzaken bij zijn publiek ten opzichte van de overbekende beelden van de beroemdheden van zijn tijd. Eenzelfde spanningsveld bestaat bij het bijna-totaalbeeld van Peytons oeuvre, waarin personen steeds zowel herkenbaar als onbereikbaar ogen. Haar portretten zijn dichtbij, persoonlijk, omdat het haar intimi of publiekelijk gekende persoonlijkheden betreft, én onpersoonlijk, omdat ze haar mensen onthecht uit hun context, ze eeuwig laat zijn en lijken. Peyton geeft ze allen dezelfde stilistische ‘schoonheidsbehandeling’: Al Gore ziet eruit als een dromerige, aantrekkelijke adolescent. Allen krijgen een plek toegewezen in een gedeeld paradise lost van jongvolwassen, beloftevolle onschuld.
Toch weet het recentere werk van Elizabeth Peyton een algeheel Warhol-effect te ondervangen. Neem de portretten Matthew (naar Matthew Barney, geruchtmakend videokunstenaar) of John Giorno, beiden uit 2008. Deze werken, naar model geschilderd, zijn duidelijk meer portretten in de strikte zin van het woord. Dit zijn geen ‘schilderijen van mensen’, zoals Peyton haar kunstproductie zelf vaak luchtig omschrijft, maar gelijkende weergaven van bestaande personen. Ze laten ruimte voor individuele gelaatstrekken, voor beweging en de benadering is meer dan voorheen psychologisch. Met deze wending lijkt Peyton een pleidooi te geven voor een meer doorwrochte benadering van haar oeuvre, die verder gaat dan het herkennen van de leden van haar hofhouding. Want wat uit haar mid-career overzicht blijkt, is dat Peyton naast de figuratieve schilderkunst en de notie van schoonheid bovenal het oeroude genre van het portretschilderen nieuw leven heeft ingeblazen. Binnen de stringente kaders van formaat en inhoud is Peyton de strijd aangegaan met die complete schilderkunstige traditie. Ze heeft die traditie als het ware opnieuw uitgevonden, en aangepast aan onze tijd. Naar haar werk zou men met niet alleen Warhol, maar met de gehele geschiedenis van de portretkunst indachtig moeten kijken, te beginnen bij de renaissance.
Daarbij doet Peyton in Live Forever mogelijk een belofte voor de toekomst, want ook een enkel stilleven en het treffende stadsgezicht West 11th Street, Greenwich Avenue, and 7th Avenue, New York City, 2008 maken deel uit van de tentoonstelling. Zou ze ook deze genres gaan exploreren? Vooralsnog wil Peyton haar publiek wijzen op de kracht van de schilderkunst (boven magazines, films en andere beeldenmakers) en de Baudelairiaanse schoonheid van haar mensen. Haar werk is klein van stuk, maar groot in gebaar. Nooit zal Peyton haar visie beperken tot één persoon – dus ook niet bij Michelle Obama. Haar ambities strekken eeuwen verder.

Live Forever: Elizabeth Peyton, van 20/10 t/m 21/3/2010 in het Bonnefantenmuseum. www.bonnefanten.nl

Foto’s:
The Age of Innocense
Mathew Barney
West11th Street