Dromen over de daad

Een duurzamer oord dan Venetië is nauwelijks denkbaar. Het bouwen van een stad op moerassige eilanden in een lagune is een wonder. De duizenden bouwers die er in de loop der eeuwen aan hebben bijgedragen verdienen een postume Pritzker Prize.
Niet dat de klus daarmee is afgerond. Om over een tijdje niet in elkaar te zakken, ondergaat de campanile op het San Marcoplein een soort wortelkanaalbehandeling. En het gebouw van de Dogana da Mar, op het schiereiland er pal tegenover, wordt door Tadao Ando gerestaureerd tot een in 2009 te openen museum voor hedendaagse kunst. Gefinancierd door de steenrijke Franse ondernemer en kunstverzamelaar Francois Pinault, die een paar jaar geleden het plan van een Ando-museum in hartje Parijs zag mislukken.
In Italië, het land dat tweederde van ’s werelds culturele erfgoed in beheer heeft, is duurzaamheid een tweede natuur. Autofabrikant Lancia steunt de restauratie van de Brug der Zuchten, het plaatselijke casino betaalt mee aan de renovatie van de Gallerie dell’Accademia en Dolce & Gabbana sponsort de opknapbeurt van de Libreria Marciana. Fiat kocht in 1985 het zieltogende Palazzo Grassi, liet het restaureren tot museum voor hedendaagse kunst om het later te verkopen aan Francois Pinault, inderdaad, die van hierboven.
(Waarom kennen we dit niet in Nederland? Waar is de grootondernemer die zich garant stelt voor de redding van het Nedinsco-complex in Venlo? Waar is de multinational die borg staat voor herinrichting en exploitatie van de Timmerfabriek in Maastricht?)
Venetië was een creative city – waar cultuur en bedrijfsleven hand in hand gaan – lang voordat het begrip in zwang raakte. Duurzaamheid was hier altijd al een kwestie van overleven, want deze wonderbaarlijk mooie stad zakt millimeter bij millimeter weg in de zee. Zoals het Innuït-beeld van kunstenaar Ap Verheggen op de smeltende Noordpool.

Een geschiktere stad voor een architectuurbiënnale dan Venetië is dus amper denkbaar. De net afgelopen elfde editie werd samengesteld door voormalig NAi-directeur Aron Betsky, een vloeiend Nederlands sprekende Amerikaan van wie me een lezing voor de geest staat waarin hij op uiterst eloquente wijze gehakt maakte van het oeuvre van Pierre Cuypers. Om nooit te vergeten.
Het dubbelzinnige thema van deze biënnale was Out there: Architecture beyond Building. Zeker in de presentaties in het Arsenaal, het gigantische industriële complex waar wereldmacht Venetië ooit zijn oorlogsvloot uitrustte, was de ‘godsdienst van de duurzaamheid’ nooit ver weg. Hoewel Rem Koolhaas die opvatting snert vindt, horen architecten kampioenen van de duurzaamheid te zijn. In de praktijk, daarover zo meteen meer, komt daar weinig van terecht, maar de grote geesten in het vak laten zich niet onbetuigd. Norman Foster levert energieneutrale ontwerpen af en Bjarne Mastenbroek laat zijn gebouwen mee ademen met het omringende landschap.
Ook qua ideeënvorming laat de beroepsgroep zich niet onbetuigd. In het Arsenaal presenteerde Fank O. Gehry een van gedroogde klei opgetrokken gevelbekleding in de stijl van het Guggenheimmuseum in Bilbao: 21e eeuwse vormentaal met traditioneel, duurzaam materiaal. Buiten, aan de dokhavens, stond een vilten tent, nog zo´n symbool van onverwoestbaarheid, van de Kazachstaanse architect Totan Kuzembaev. En Massimiliano Fuksas projecteerde in drie glanzende gifgroene containers de economie van een doorsnee huishouden. Inclusief de immense hoop afval die daar wordt geproduceerd, talloze malen groter dan het volume van de woonruimten.

Hoewel veel minder dan twee jaar geleden werd er op de biënnale ook getheoretiseerd. Door Emiliano Gandolfi bijvoorbeeld, in zijn Un manifesto possibile. Het wordt tijd dat de architect zijn studio verlaat, zegt Gandolfi, dat hij niet langer afgaat op informatie uit tweede hand maar zich onderdompelt in de stad. Niet langer knielt hij voor opdrachtgevers, hij bevrijdt zich van prijsvragen door een visie te ontwikkelen en die via campagnes en manifestaties kenbaar te maken. Hij leert om te gaan met nieuwe materialen en technologieën om energiezuinige steden te bouwen waar bomen en planten integraal onderdeel vormen van gebouwen, hij beschouwt de natuur als muze voor een nieuwe stedelijke ecologie. Versleten materialen worden hergebruikt en krijgen een nieuw leven als bouwstenen voor meubels, woningen en publieke ruimten. Afgedankte gebouwen worden niet gesloopt, maar bieden ruimte om te experimenteren met nieuwe concepten van wonen. De ideale architect volgens Gandolfi legt zo zaadjes voor een betere wereld.
Zaadjes voor een betere wereld. Ik moest denken aan het motto van de net voorbije muziekbiënnale van Venetië. Radici Futuro, wortels in de toekomst. Beter kun je het begrip duurzaamheid niet definiëren. Ik dacht aan afgelopen zomer toen zes architecten onder leiding van voormalig rijksbouwmeester Jo Coenen zich terugtrokken uit de prijsvraag voor het gemeentehuis van Westland vanwege de zware eisen bij Europese aanbestedingen en de krankzinnige voorwaarden die opdrachtgevers daar nog eens bovenop doen. Ik dacht aan de zes collega-architecten die niet uit de selectie waren gestapt, waarna die fameuze dichtregel van Elsschot mijn hoofd binnenzeilde: tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.