In doorwrochte opiniestukken en essays schreef Cyrille Offermans decennialang over de afbraak van het onderwijs, de intellectuele verloedering en de suprematie van de economie. Op zijn 65e kiest hij voor een nog niet eerder beproefde vorm: de roman.  “De hoofdpersoon is jong en monter, hij geeft het verhaal een vitale toon.”

Zelf noemt Cyrille Offermans (Sittard, 1945) zijn eerste roman – voor volwassenen; hij schreef eerder drie kinderboeken – “een spannende Bildungsroman over een 28-jarige filosoof” die in het onderwijs terecht komt en zich daar een ongeluk schrikt. Door de fixatie op resultaten, groei en dus geld is de school een gesloten instelling geworden. Hij constateert een paranoïde sfeer, mateloos beroepscynisme en een schrijnend gebrek aan inspiratie.  Offermans: “Ik wil duidelijk maken hoe moeilijk het is om onder die omstandigheden je ambities en idealen vast te houden. Die jonge docent blijft overeind omdat hij allianties sluit met een aantal gelijkgezinde collega’s met zin voor avontuur en liefde voor hun vak.”

Het is dus een geëngageerde roman?

“In zekere zin. Persoonlijk haak ik snel af als een schrijver er niet in slaagt om een helder licht te laten schijnen op problematische, conflictueuze zaken. Een goed boek moet me niet alleen amuseren, maar me ook iets leren over de maatschappij en hoe je je als individu staande kunt houden in de barre woestenij die ons omringt. In mijn roman is een voortdurende spanning aanwezig tussen de fatalistische krachten – degenen die zich conformeren aan het regime – en de jonge gasten vol idealisme die het defaitisme afwijzen en alternatieve onderwijsvormen ontwikkelen in een omgeving die dat niet op prijs stelt.”

Waarom heb je na decennialange essayistiek voor de romanvorm gekozen?

“Umberto Eco heeft ooit gezegd: ‘Waarover je niet kunt theoretiseren, daarover moet je vertellen’. Da’s een mooie uitspraak. Sommige aspecten laten zich nu eenmaal niet in een theoretische taal verwoorden. Daar heb je een ander vorm voor nodig. Ik wil dingen tonen zonder ze te expliciteren. Je moet de lezer geen slogans in de mond leggen, maar ervaringen voorschotelen die hem aan het denken zetten.”

Waarom debuteer je pas op je 65e?

“Mijn eigenlijke talent ligt op het beschouwende vlak. Ik kwam al op jonge leeftijd in het weekbladen- en lezingencircuit terecht. En ik was 33 jaar leraar. Het verhaal is er steeds bij ingeschoten, hoewel ik drie jeugdromans heb geschreven. Ik had mijn handen vol. Nu heb ik meer tijd. Er waren nog de nodige dingen die ik wilde vertellen – daar moet je tijd voor vrijmaken. Ik heb andere activiteiten op een lager pitje gezet en twee jaar heel hard aan deze roman gewerkt.”

Is een essayist per definitie een goede romanschrijver?

“Een verhaal is iets anders dan een beschouwing. Maar ik heb veel essays geschreven

met een (reis-)verhaalachtige kant. Overigens moet je het verschil niet overdrijven. Schrijven is allereerst zinnen maken.

In mijn boekje over mijn demente moeder heb ik niks verzonnen, maar het heeft eerder een narratieve dan een beschouwende structuur. Non-fictie kan even goed verhalend zijn als beschouwend proza. Er zijn raakvlakken tussen de diverse literaire genres. Ik begeef me vaak in dat overlappende gebied.”

Hoe zit het met de dialogen in je boek?

“Ik hou niet van literatuur met veel dialoog. Dat is een teken van zwakte. Veel dialogen zijn zogenaamd uit het leven gegrepen, hoeven aan geen enkel criterium van precisie, originaliteit en logica te voldoen. Er worden realistische maatstaven gehanteerd en geen esthetische. Je moet er maar eens op letten: prutsers, Kluun-achtige auteurs, vluchten vaak in een overdaad aan dialoog.”

Hoe groot is het autobiografische gehalte?

“Het is een roman, dus alles is fictie, maar realistische fictie. De school bestaat niet, de hoofdpersoon is ook verzonnen. Dat neemt niet weg dat veel van mijn ervaringen, inzichten en ergernissen in het boek zijn terechtgekomen. Laat ik zeggen: de ik-figuur lijkt ’n beetje op mij.”

Als criticus heb je de voorbije 34 jaar flink huisgehouden. Niet bang voor een afrekening in het literaire milieu?

“Het is waar dat ik niet mis te verstane kritiek heb geleverd. In de literaire wereld heeft men enorm lange tenen en een olifantengeheugen. Zo bewaart Jeroen Brouwers vanaf zijn prilste jeugd elke snipper papier die over hem is geschreven. Literatoren maken deel uit van circuits, hebben vrienden, kennissen en relaties. Hun tenen zijn uittrekbaar waar je van grote afstand op kunt staan dansen. Dat heb ik vaak gedaan, vrees ik. Er zijn dus mensen die met me willen afrekenen. Een fatsoenlijke criticus moet dat natuurlijk niet doen, maar eerlijk en onbevangen ieder nieuw product onder ogen zien. We zullen zien.”

Wat wil je bereiken met je boek?

“Ik probeer een vitale toon in het boek te houden. Ik heb een hekel aan mensen die alleen maar klagen en zeuren. Ik bied veel ruimte voor tegengeluiden. Veel mensen hebben hun ambities in de parkeerstand gezet. Misschien is een goed boek in staat om die latente ideeën over hoe je in het leven wilt staan, hoe het beter moet, wakker te roepen. Inspireren, enthousiasmeren, dat is het hoogst bereikbare. Niet bij de pakken neerzitten, niet toegeven aan fatalisme en pessimisme.”

Al plannen voor een tweede roman?

“Niet direct. Ik heb wel allerlei ideeën, maar wil eerst bijtanken. Ik heb de voorbije jaren hard gewerkt. Objectief gezien ben ik overwerkt. Ik heb ook nog een persoonlijk en een sociaal leven. Ik ga eerst even uitrusten.”