Terwijl ik in de file sta voor een doseerlicht bij Maastricht denk ik aan de Dagobert-troon van Karel de Grote. Dat krijg je van al die uitlaatgassen.
Een doseerlicht is een verkeerslicht dat op een doorgaande weg net buiten de stad een file met uitlaatgassen veroorzaakt zodat in het centrum van de stad géén file met uitlaatgassen ontstaat. In Groen-Linksige nieuwspraak heet dat mobiliteit, maar het voelt als stilstand. Alles voor de dagomzet van de Maastrichtse binnenstad. In de file bij het doseerlicht staan de gijzelaars van het consumentisme.
De Dagobert-troon is de vergulde klapstoel die Karel de Grote altijd bij zich droeg. Zo belanden we in één zin van de doseerlucht in de vroege middeleeuwen, zijn rijk had nog geen hoofdstad, de keizer trok als een bedoeïne van nederzetting van nederzetting. Vanwege de warmwaterbronnen vestigde de jichtige Karel zich uiteindelijk in Aken.
Wat dat doseerlicht met Karels klapstoel van doen heeft? Nog even geduld.
Sinds 1993 heeft de Europese Unie geen binnengrenzen meer. De grenzen bevinden zich een stuk landinwaarts, zitten tussen de oren van bestuurders en politici. Lees Geert van Istendael, verderop in deze ZL-special.
In Den Haag hebben ze amper weet wat dat verre Zuid-Limburg beweegt – en dat bevalt hen prima. Je kunt dan vanuit Heerlen de middelvinger opsteken en denken ‘ik los het zelf wel op’, maar zo simpel is het niet. Heerlen is als Karst, de eenzame grensstad in de prachtige, onheilspellende roman Sneeuw van Orhan Pamuk. Mensen trekken er weg, ze voelen zich geïsoleerd, er is geen Hinterland.
Over de grens? De pogingen van de Zuid-Limburgers om hun heil over de grens te zoeken, in Luik en Aken, mislukken stelselmatig. Den Haag vindt het te ingewikkeld, het etiket euregio levert ook niets op. De nood tot samenwerking aan deze kant van de grens is groter dan aan de andere. Aken draait lekker, Luik zit in een revival. Zij hebben namelijk wél een Hinterland. De ene periferie is de andere niet.
Hoe belangrijk is zo’n Hinterland? Afgelopen zomer was ik enkele malen op bezoek bij de Ruhrtriennale, een kunstenfestival dat zich afspeelt in voormalige kolen- en staalfabrieken in de Ruhrpott. Megacomplexen met ‘Schrott’, sorry: industrieel erfgoed die miljoenen bezoekers per jaar trekken. De eerste reflex is dan: had Heerlen die oude mijncomplexen indertijd maar niet gesloopt, dan was de toekomst daar nu al lang begonnen. Vergeet het. Heerlen heeft geen Hinterland, zo’n festival zou in plaats van 50.000 hooguit 5.000 bezoekers trekken. Niet levensvatbaar dus. In bepaalde delen van het bedrijfsleven geldt hetzelfde. Binnen de landsgrenzen is de regio te klein om een vuist te kunnen maken.
Tal van concepten daalden de afgelopen decennia op ons neer om het probleem te tackelen: Euregio, Bandstad, Zuid-Stad, Tussenstad, Eutropolis, Culturele Hoofdstad, Newtropolis – vergeef me als er me eentje is ontschoten. Schitterende ideeën en briljante gedachten – die smoren als ze de grens over moeten. Ondanks het vrije verkeer, sinds 1993, van mensen, goederen en diensten. Ondanks het weghalen van de grenspalen.
De Maastrichtse ambitie om in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa te worden, kwam van al die plannetjes het verst. Omdat het een wedstrijd was, met een titel en een zak geld. Na de nederlaag viel de regio in een vorm van navelstaarderij waar ze al decennialang patent op heeft. Kennelijk hebben Limburgers een wedstrijd en een prijs nodig om zichzelf uit het moeras te trekken.
Omdat uit Den Haag niets valt te verwachten, moet de provincie die prijs zelf uitloven. De naam van de prijs luidt: De toekomst. De bijbehorende trofee is een replica van de vergulde klapstoel van Karel de Grote.
O ja, we spreken af dat we Maastricht bij die prijs geen hoofdrol toedichten. Het denken reikt er niet verder dan de dagomzet. De klapstoel van Karel komt in Heerlen, en we noemen het gebied niet langer euregio, maar Charlemagne.