Het was een week voor de inval. Onwetenden waren we, maar dat wisten we nog niet. Nou ja, er stonden 180.000 militairen aan de grens, maar we waren met wat anders bezig. We waren eraan toe, na een periode vol beperkingen. Sommigen hadden het over herwonnen vrijheid.

Voor een avondvullende ontmoeting hadden we geen andere reden nodig dan de ontmoeting zelf. We aten en dronken de hele avond. Best gedenkwaardig in een land waar een maaltijd een synoniem is voor het in je mond steken van voedsel.

We waren met zijn tienen. Betrokkenen, min of meer dan toch, bij de aankoop van een auto, een kanariegele Fiat, door een van ons. In de uitnodiging voor deze avond had ze het ding, voorzien van zonnedak, stoelverwarming en een sprekend dashboard, omschreven als The Yellow One.

Nog voor de glazen waren gevuld, ging het over de ondergang van de wereld – wat anders? Ook zonder 180.000 grensoverschrijdende militairen waren er genoeg apocalyptische thema’s om de avond door te komen.

Terwijl het keuzemenu rondging, kwamen we te spreken over de stikstofproblematiek. Een disgenoot, deskundig in de wereld van boter, kaas en prijzen, vertelde dat een belangrijk deel van de ammoniakuitstoot in de bio-industrie wordt veroorzaakt door koeien die in de wei lopen. 

Opnieuw werd een romantisch beeld op het aambeeld gelegd: dat van de vleesetende consument die vindt dat elke koe tot aan de slachtbank een dierwaardig bestaan moet leiden, in de buitenlucht, net als vroeger, toen mensen nog jagers waren en geen verzamelaars.

Blijkt dat die zwartwit gevlekte dikbillen die een groot deel van het jaar gezellig door te groene weilanden kuieren, voor een kwart van de stikstofuitstoot zorgen. Hun jaloerse collega’s op stal krijgen intussen een virtual-reality bril die ze de indruk geeft in de wei te staan.

Met bril geven ze meer melk dan zonder. Hoe romantisch is dat. 

De hoogste baas van zuivelfabrikant Campina omschreef de koe laatst als een ‘economisch activum’. Met het klimmen der jaren wordt een koe – net als een mens –  minder efficiënt ontstaat ‘een CO2-probleem’ en moet de koe dood. Ook de gezellige dikbil in de wei – die misschien wel helemaal verdwijnt, om plaats te maken voor een datacenter of duizend zonnepanelen.

Die avond, met zijn tienen aan tafel, tussen voorgerecht en hoofdgerecht, de Derde Wereldoorlog moest nog beginnen, dacht ik aan Eugenio Nonino, een boer die ik twintig jaar geleden ontmoette toen ik door Italië fietste. Hij zat op een muurtje, halverwege een helling,  met een homp brood, naast hem een afgetrapte Colnago met twaalf versnellingen. Hij wenkte, ik ging naast hem zitten.

Daarboven, wees hij, in een dorpje op 2000 meter hoogte, hield hij acht koeien. Zes ervan gaven nog melk, dertig liter per dag. “Een Nederlandse koe doet dat in haar eentje.”

Behalve boer was Eugenio Nonino voorman van Arare, een vereniging die het respect voor het dierenleven en het natuurlijk evenwicht op aarde wil terugbrengen. Hij schreef daarover brieven aan de paus. 

Het motto van Arara kwam van Leonardo da Vinci. Die zou gezegd hebben dat de dag dat je een dier doodt je zwaarder zal vallen dan de dag dat je een mens ombrengt. Die wijsheid is niet echt aangeslagen.

Eugenio liet zijn koeien een natuurlijke dood sterven. Hij geloofde in een wereld waar mensen en dieren in harmonie leven met de schepping.

Hoe zou het met hem zijn, dacht ik, onwetende, toen het hoofdgerecht op tafel kwam. Met zijn afgetrapte Colnago, zijn koeien en zijn onbeantwoorde brieven aan de paus.