‘Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord?’ Limburgers zijn nooit een volk geweest, ze zijn het geworden. Omdat anderen het vonden. Chrétien Breukers schreef er een boek over, scherp en sentimenteel tegelijkertijd.

Begraaf mijn hart in Limburg. Bak mijn lever in een mengelmoes van ui, rozijn en kruiderij. Het zijn twee regels uit het gedicht waarmee Chrétien Breukers zijn boek Een zoon van Limburg besluit. Beginnen doet hij met te stellen dat Limburg een kleine wereld is die voornamelijk wordt gedefinieerd vanuit negatieve gevoelens over de machthebbers. De gemiddelde Limburger zou iets van een Surinamer hebben.

Breukers komt uit Nederlands Limburg, maar dat kan Limburgers niet schelen. Limburg is Limburg. En Limburger blijf je. Ook al ben je er al heel lang weg. In 1983 vertrok Breukers naar Nijmegen, om Nederlands te gaan studeren. Daarbij maakte hij zich de Hollandse tongval eigen. Je hoort niet meer vanwaar hij komt. Desondanks merkte zijn redacteur onlangs fijntjes op: “Je schrijft Limburgs. Meanderend. Je bent een zangerige schrijver.”

Lang heeft hij het lang gehaat, maar inmiddels heeft Breukers (Stramproy, 1965) hij er zich bij neergelegd. “Limburg is zoals het leven zelf”, zegt hij. “Je wordt er soms niet goed van, maar je kunt toch niet zonder.” Het hoofdstuk over hoe hij in de cafetaria van een zwembad zit te wachten tot de zwemles van zijn dochters voorbij is, is hilarisch. Hij ergert zich aan de aanwezige moeders die elkaar vlooien met woorden. Hij bestelt broodjes bal en droomt van een vlucht naar Limburg, het vaderland van vlaai.

Het is een eigenaardig besef, het besef om Limburger te zijn. Laatst stond ik op een steenweg in Vlaams-Brabant tuinmeubelen te kiezen, toen een gelijkaardig sentiment me door de kop schoot. De mevrouw met de folder vol tafels en stoelen kwam hoorbaar niet uit de provincie. Het was een Limburgse. De vreugde die ik voelde was vreselijk. Het is achterlijk. Het is onnozel. Maar het is ook zo lief. Het is precies wat het cliché van Limburg wil. Ik spuw er op! Ook op de mop over het huisdier met de zeven lettergrepen. Het is wat Limburgers bindt. Ze haten die mop. En ze kennen het Limburgs volkslied.

Bestaat het Limburggevoel écht? Want voor hetzelfde geld is het een uitvinding van Paratel, wijlen de sms-poot van VTM, die jarenlang grossierde in stemrondes bij interactieve afvalwedstrijden op tv. De business bracht op. Limburgers stemden massaal, op elkaar, zoals het Oostblok samenspant op het Eurovisiesongfestival. Het Limburggevoel groeide, werd op de duur groot genoeg om te worden gevreesd door kandidaten uit andere delen van het land. Het Limburggevoel is een jong gevoel. Volgens de krantenarchieven duikt het woord voor het eerst op in 1998. Op zaterdag 16 mei 1998 won Genk de Beker van België. 20.000 mensen vierden feest op de Grote Markt in Genk. ’s Maandags stond het verslag in Het Belang van Limburg, met inbegrip van de zin: Ja, het bestaat, het Limburggevoel. Terwijl de supporters van KRC Genk en STVV elkaar rauw lusten.

Op Limburgse voetbalvelden is het een hymne. Waar in ’t bronsgroen eikenhout / ’t nachtegaaltje zingt. / Daar is mijn vaderland/ Limburgs dierbaar oord. Het lied werd geschreven door een Nederlandse onderwijzer, in 1909, ter bevordering van de volkszang in Limburg. Ik heb het geleerd in de bus, op schoolreis naar Bokrijk. Of gewoon in de klas. En blijkbaar leren jonge Limburgertjes het nog steeds op school. “Ze kennen het”, bevestigde een kundige moeder. “Ze hebben het geleerd in het vierde leerjaar. Ze moesten het zingen toen ze op uitstap gingen naar een bejaardentehuis.”

Het is niet helemaal dat, maar toch. Zelfs de kinderen van mijnwerkers uit nog verdere streken hebben het minstens horen waaien. “Geloof mij”, zei een supporter van Galatasaray uit Genk, “het Limburggevoel bij de Turkse mensen is groot. Ik ken dat lied over mijn vaderland. Ik wist alleen niet dat er een nachtegaaltje in meedeed.” Bayram lachte hard. Zijn collega moest zelfs stoppen langs de kant van de weg, toen hij het You Tube-filmpje van het Limburgs volkslied bekeek. Wat was mich dat! En ook Italiaanse verpleegsters weten wat het lied doet als ze het zingen in het woonzorgcentrum.

Zelf heb ik het lied nooit wat bijzonders gevonden, tot ik merkte hoe bijzonder het was. Ze kénnen het niet in de rest van het land. Ze vinden het raar in de rest van het land. Het maakt een mens chauvinistisch, over een vaderland dat nooit heeft bestaan.

Bij Toerisme Limburg malen ze er niet om. Met meer dan vier miljoen overnachtingen per jaar is Limburg de belangrijkste toeristische bestemming na de kust. Tevredenheidsenquêtes laten zien dat toeristen zéér te spreken zijn over het fietsroutenetwerk én over de Limburgse gastvrijheid. Die gastvrijheid wordt volgens Toerisme Limburg versterkt door de trots die Limburgers voelen over hun Limburgerzijn. Het brengt jaarlijks een miljard euro op.

Zolang ik in Limburg woonde was het Limburggevoel me onbekend. Ja, op vakantie aan zee waren er wel eens West-Vlaamse dorpelingen die ons nadeden. En het verwonderde me ook dat de kinderen in Van kattekwaad tot erger zelden uit Genk of Maasmechelen kwamen. Nooit zaten er Limburgse kinderen op een gezellige poef in de studio’s van de BRT. Het gaf evenwel nooit aanleiding tot grote gevoelens omtrent de provincie. Het complex waar Limburgers zogezegd mee zitten, is me twintig jaar lang vreemd geweest. Ik had helemaal geen last van trage ontsluitingen en vergane industrieën.

De ommezwaai is gekomen toen ik naar Antwerpen vertrok om er Nederlands te gaan studeren, net zoals Chrétien Breukers. Zijn boemel van Limburg naar Nijmegen had een naam: de Vlaaienexpres, mijn trein was ongedoopt. Je mocht al blij zijn dat het er niet binnen regende. Trouwens, dat ze in de rest van het land geen vlaai aten, wist ik toen nog niet. Ik merkte alleen dat sommige gouwgenoten zich onderweg al anders gedroegen in Diest. Ze gooiden hun melodietjes uit het raam om er in Antwerpen te kunnen bijhoren.

De confrontatie was hard, de moppenstroom eindeloos. Antwerpen heeft van mij een Limburger gemaakt, door voortdurend te hameren op iets anders. Tot het langzaam mijn eigen definitie werd. In de eerste kandidatuur zocht ik geen andere Limburgers op in de aula. Ik kon ze minachten met groot gemak. Geen idee wat wij met elkaar gemeen zouden kunnen hebben. Het Limburggevoel? Met iemand uit Hasselt had ik géén uitstaans. Maar inmiddels word ik wel blij van Truiense winkelvrouwen op een steenweg in Vlaams-Brabant. Het is om ziek van te worden!

Overigens heb ik nu pas, ter gelegenheid van dit artikel, de heraldiek van de Limburgse leeuw bestudeerd. In 1837 stelde Leopold I van België de wapens van alle Belgische provincies vast. Voor Limburg werd het: d’ Argent au lion de gueules, à la queue fourchue en sautoir, armé, lampassé et couronné d’or. Ik onthoud: Onze leeuw heeft twee staarten! Zo dubbel als de liefde voor Limburg is.

Chrétien Breukers schrijft dat het een fictie is, die zich voegt in de identiteitsconstructie die Limburg is. “Het is een woede die dicht aanleunt tegen liefde”, zegt hij. “Het geeft niet. Het lucht op.”

Chrétien Breukers, Een zoon van Limburg, Uitgeverij Marmer, 19,95 euro.