Wie was de Meester van Elsloo? Hoe groot was zijn oeuvre en hoe groot zijn atelier? Kunsthistorici waren een eind op weg om van de beeldsnijder een mens van vlees en bloed te maken. Ze stapelden de ene aanname op de andere, ontdekte Peter Te Poel. De vraag is zelfs of hij daadwerkelijk ooit heeft geleefd.
O, wat heeft Peter te Poel geworsteld met de Meester van Elsloo, de laatmiddeleeuwse beeldensnijder uit het Maasland. Waar was hij mee bezig? “Ik beoogde een soort reconstructie. Het werd een deconstructie.”
Te Poel (64) is conservator oude kunst in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. In 2000 was hij verantwoordelijk voor een klinkende overzichtstentoonstelling over de Maastrichtse beeldensnijder Jan van Steffeswert. “Een gedroomde figuur”, zegt hij. “Op de grens van Middeleeuwen en Renaissance was hij een van de eersten die zijn werk signeerde. Op de expositie konden we objecten laten zien, maar ook zicht bieden op zijn leven en werk.”
Geïnspireerd door het succes van de Van Steffeswert-tentoonstelling ging hij aan de slag met een andere beeldensnijder uit die tijd, de Meester van Elsloo. Bij gebrek aan een enige kennis over de kunstenaar was die titel eind negentiende eeuw in zwang geraakt. Het referentiewerk was een Sint-Anna te Drieën uit een kerk in Elsloo. Zef Timmers, directeur van het Bonnefantenmuseum in Maastricht en hoogleraar kunstgeschiedenis, meende ook beelden van dezelfde meester te zien in Montfort, Thorn, Wijlre en Luik. In de loop der jaren voegden ook anderen er nog talrijke beelden, uiteindelijk meer dan tweehonderd, aan toe. Werk van de Meester van Elsloo is terug te vinden in kerken in de Euregio, maar ook in grote musea in Parijs, Londen en New York. De uit nood geboren benaming ‘Meester van Elsloo’ werd ondertussen steeds meer een persoonsnaam. Het concept van een anoniem gebleven beeldensnijder werd bijna een mens van vlees en bloed.
Te Poel: “Geschiedenis van later werd ook terug geprojecteerd op de jaren vlak na 1500. Met het grote negentiende-eeuwse atelier van Cuypers en Stoltzenberg in Roermond in gedachten begonnen kunsthistorici uit te gaan van een indrukwekkend atelier rond de Meester van Elsloo. Bij zoveel beelden moesten er een meester met tientallen assistenten en leerlingen aan het werk zijn geweest. Een onderneming bijna, met gespecialiseerde onderafdelingen voor veelgevraagde objecten, van Calvariegroep en Marianum tot vrijstaand heiligenbeeld. Volgens de geleerden beheerde de Meester van Elsloo het grootste atelier van die tijd in het gebied tussen Maas en Rijn.”
In het Maasdorp zelf zorgde de naam Meester van Elsloo intussen voor de nodige misverstanden. Te Poel: “In Elsloo werd met enige verontwaardiging opgemerkt hoe die meester toch zo stom had kunnen zijn om al die beelden aan het Bonnefantenmuseum te schenken. Kennelijk waren er mensen die dachten dat de meester van Elsloo een onderwijzer uit die plaats was die middeleeuwse houtsnijkunst verzamelde.” Terwijl Elsloo niet meer dan een verwijzing was naar het eerste aan hem toegeschreven werk, de Sint Anna te Drieën.
Maar waar werkte de meester dan wel? Historicus Gerard Venner vond ene Johan van Oel, een Roermondse beeldensnijder, terug in de archieven. Zou dat niet de meester van Elsloo kunnen zijn? Velen, vooral in Roermond natuurlijk, wilden het zo graag, dat ze het voor waar aannamen. In Roermond verscheen aan de Minderbroedersstraat alvast een gevelbordje: hier had de Meester van Elsloo gewerkt. Te Poel: “Terwijl er nooit een link met Van Oel is gevonden. Van deze beeldensnijder is geen enkel werk bekend, laat staan een gesigneerd werk of een op andere manieren met grote zekerheid toe te schrijven beeld. Niets.”
Bij zijn duik in ruim zeventig jaar beschouwingen over de Meester van Elsloo vond Te Poel eigenlijk alleen maar aannames. “Dat Timmers de Sint-Anna te Drieën uit de kerk in Elsloo in 1940 toeschreef aan de Meester van Elsloo is in feite de enige zekerheid. Al het overige is gebaseerd op kunsthistorische stijlanalyse. Kunsthistorici waren lang eenlingen. Ze hadden veel kennis, maar ook hun beperkingen. Het oog wil nogal eens achter de wens aangaan. Je ziet dingen die je wilt zien.” Werken van de Meester van Elsloo in dit geval.
Tijdens het onderzoek naar Van Steffeswert had Te Poel al gewerkt met wetenschappers uit andere disciplines. Bij de Meester van Elsloo wist hij specialisten uit Nederland, België en Duitsland te interesseren. Ook hun bevindingen, aan de hand van onder meer werkbanksporen, dateringen op basis van de jaarringen in het gebruikte hout en studie naar de pigmenten van de beschildering en het kleurgebruik, lieten het veronderstelde oeuvre van één meester-beeldensnijder pijnlijk uiteen vallen. “Een groot atelier is sowieso onwaarschijnlijk”, vertelt Te Poel. “Uit onderzoek weten we dat in een grote stad als Antwerpen werkplaatsen in die tijd over het algemeen klein waren. Meestal had een meester een of twee leerjongens. Waarom zou dat in een bescheiden stad als Roermond heel anders zijn geweest?”
Liever dan van één meester, al dan niet werkzaam in Elsloo of Roermond, gaat Te Poel uit van een behoorlijk aantal zelfstandig werkende beeldensnijders in wat nu de Euregio is. Maar: “Waar niets aan verandert, is de kwaliteit van de werken.”
En zo werd de beoogde reconstructie een deconstructie, een worsteling die Te Poel niet in de koude kleren ging zitten. “Alexander van Grevenstein, voormalig directeur van het Bonnefantenmuseum, heeft me van mijn aarzelingen afgeholpen. Die zei: ‘Waar jij mee bezig bent, allerlei aannames heel kritisch tegen het licht houden, dat is pas échte wetenschap’. En zo is het.” Wat niet wegneemt dat Te Poel zich het hoofd heeft gebroken over hoe hij zijn bevindingen in 2016 moet presenteren in wat de grote Meester van Elsloo-tentoonstelling had moeten worden. Daar is hij nu uit: het publiek zal worden meegenomen in het onderzoek. “Het kan ter plekke zien wat we allemaal gedaan hebben.”