Sinds de prijswinnende verhalenbundel Rivieren uit 2016 is Martin Michael Driessen de status van geheimtip voorbij. Na een toneelcarrière in het buitenland leidt hij een  teruggetrokken bestaan op zijn woonark waar hij zich alleen richt op schrijven. YANNICK DANGRE sprak met hem. ‘Alleen maar verhevenheid is natuurlijk ondraaglijk, zowel in het leven als in de literatuur.’ 

Het begon al ongewoon voor Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 1954). Hij groeide op als zoon van een Duitse moeder en een Nederlandse vader, in de naoorlogse jaren geen  vanzelfsprekende situatie. Zelf ervoer hij die omstandigheid vooral als een rijkdom: ‘Van het begin af aan beleefde ik de wereld in twee talen, waardoor ik zowel met Nederland als Duitsland een diepe emotionele binding voel.’

Tegelijkertijd heeft de dubbele afkomst hem ingrijpend gevormd. ‘Van Nederlandse familie hoorde ik hoe de nazi’s baarlijke duivels waren, terwijl men het langs moederszijde vooral had over Duitse heldenmoed en de vervloekte bolsjewieken die de eigenlijke schuldigen waren. Als kind kwam ik zo al snel tot de conclusie dat dé waarheid niet bestaat. Ook later, als kunstenaar, ben ik altijd beducht gebleven om absolute waarheden te poneren. Ik zoek altijd naar mogelijke ándere waarheden, die in mijn ogen even valide kunnen zijn. ’

Dat kunstenaarschap begon vroeg, met een scène die uit een film lijkt geplukt: de achttienjarige Martin Michael, voorbestemd om een rechtenstudie aan te vatten, neemt onaangekondigd de nachttrein naar München om er theaterwetenschappen te studeren. Hij blijft hangen in de stad en werkt er onder andere met Ingmar Bergman, waarna het bestaan als toneel- en operaregisseur hem een kwarteeuw lang opslorpt. Daar komt abrupt een einde aan in 1999, wanneer zijn vier maanden oude zoontje overlijdt. ‘Dat verlies was de grootste cesuur in mijn leven. Hoewel ik al teksten vertaalde en voor het toneel bewerkte, ben ik pas na die gebeurtenis ook zelf fictie gaan maken. Ik heb toen, als een soort razende rouwverwerking, in nauwelijks zeven weken de anarchistische roman Gars geschreven.’

‘Als een soort razende rouwverwerking heb ik in nauwelijks zeven weken de anarchistische roman Gars geschreven.’

In dat debuut neemt Driessen een loopje met alle geldende prozawetten en laat hij ridder Gars als een Don Quichote allerlei verknipte avonturen beleven. Van bekentenisproza is geen sprake, van een literaire schelmenstreek des te meer.

Hoewel het boek beantwoordt aan een langgekoesterd verlangen neemt Driessen het regisseursbestaan vervolgens weer op. Pas tien jaar later neemt hij afscheid van de bühne en keert hij, nu definitief, terug naar de literatuur. ‘Het theater was een hartstochtelijke liefde van me, die lang heeft geduurd. Maar op een bepaald moment kreeg ik behoefte aan een ander soort creativiteit, een andere manier van leven ook. Het theater speelt zich bijna per definitie af in de stad, je bent afhankelijk van acteurs, muzikanten, technici, terwijl je bij het schrijven helemaal alleen bent. Ik wilde weten wat ik, zonder op andermans talent te kunnen rekenen en zonder met anderen rekening te moeten houden, als kunstenaar waard was.’

Of dat ook een kwestie van eerzucht was? ‘Natuurlijk. Maar het ging mij vooral om de onafhankelijkheid, en om het feit dat je als schrijver veel meer kan verdwijnen in wat je maakt. Als regisseur ben je constant met je hele persoonlijkheid aanwezig om zo’n hele voorstelling en acteursploeg in goede banen te leiden. 

Zijn besluit had ook praktische gevolgen. Driessen ruilde het zwervende bestaan langs Duitse en Franse schouwburgen in voor een teruggetrokken leven op een woonboot in het Zuid-Hollandse Puttershoek, een onooglijk plaatsje waar ‘het makkelijk is een social distance van anderhalve kilometer te handhaven, iets waar ik van nature toe neig.’ Hij voelt zich er ook vandaag nog in zijn sas en schrijft er, tussen het permanente renoveren van zijn drijvende behuizing door, in een hoog tempo verder. ‘Door zo lang te wachten met schrijven, heeft zich heel veel materiaal in me opgestapeld, en dat komt er nu in één lange stroom uit. Bovendien moet ik ook wat vaart maken wil het nog zoiets als een oeuvre worden,’ lacht hij.

Het resultaat zijn stilistisch verfijnde romans als De pelikaan en bekroonde verhalenbundels zoals Rivieren, boeken over eenzame smiechten die, in lang vervlogen tijden en meestal ook in exotische decors, worstelen met zichzelf. Literaire, Bijbelse en mythologische knipogen zijn nooit ver weg; de huidige tijd daarentegen wel. ‘Dat is een doelbewuste keuze. De kracht van de roman ligt juist in de afstand tot zijn onderwerp. Afstand is kracht. Tolstoj schreef ook pas een halve eeuw na dato over de Napoleontische oorlogen, net zoals Homerus zijn Ilias bijna een millennium na de Trojaanse oorlog maakte. De werkelijkheid is zoveel groter dan de actualiteit – waarvoor andere vehikels dan de roman overigens veel geschikter zijn. Dat neemt niet weg dat Zola en anderen schitterende en literair geslaagde boeken hebben geschreven over de toenmalige actualiteit, maar volgens mij zijn dat uitzonderingen.’

‘Ik identificeer me eerder met het perspectief van de dader dan met dat van het slachtoffer.’

Aan de huidige slachtoffer- en cancelcultuur heeft Driessen dan ook weinig boodschap. Zijn protagonisten zijn niet voor niets vaak immorele types. ‘Ik sympathiseer met schelmen als Donatien in De heilige of met een ongericht projectiel als Andrej in De pelikaan. Als mens en als schrijver identificeer ik me, nogal tegen de tijdgeest in, eerder met het perspectief van de dader dan met dat van het slachtoffer. Dat levert mij, juist als oude blanke man, soms moralistische afkeuring op, maar daar zal ik mee moeten leven. Ik ervaar elke vorm van lef en assertiviteit als weldadig, zelfs als die grensoverschrijdend is. “Panache” is zo’n mooi woord daarvoor. Moed is een eigenschap die ik zeer bewonder, of die zich nu fysiek of moreel manifesteert. “Do not go gentle into that good night”, dichtte Dylan Thomas, “Rage, rage against the dying of the light”.’

Toch beschouwt Driessen zichzelf politiek gezien alseen uiterst linkse pacifist. Om deze paradox te illustreren: ik gebruik ook voortdurend taal en iconografie van de Bijbel in mijn werk, zonder in het minst gelovig te zijn. Men schrijft waarover men goed kan schrijven, ook al keurt men het in morele zin soms af.’

Kortom, Driessen neemt, zoals het een kunstenaar betaamt, de vrijheid om te schrijven waarover hij wil, met alle stilistische middelen en bizarre plotwendingen die hij verkiest. ‘Precies daarom zijn sommige van mijn boeken schelmenromans. In dat genre kan je als auteur werkelijk álles laten gebeuren. Je hoeft je niet te houden aan een coherent plot en kunt gewoon doen waar je intuïtie je heen leidt. Elke denkbare gebeurtenis vindt zijn plaats. Dat is vrijheid.’

Waarmee we zijn aanbeland bij een kernbegrip in zijn schrijverschap. ‘Vrijheid is de uitoefening van de vrije wil. In mijn werk uit die zich vaak in een zekere avontuurlijkheid, zowel in de decors als in het karakter van de hoofdpersonages. Ik meen dat de mens van nature nieuwsgierig is, maar dat die ontdekkingslust met het ouder worden vaak verloren gaat. Dat betreur ik. Ik bewonder mensen die levenslang het avontuur blijven zoeken, en dat probeer ik zelf ook te doen. Het theater was het eerste avontuur, en schrijven het huidige. Dat heb ik zelf geforceerd, door tegen de verwachtingen van mijn omgeving in te gaan. De mooiste dingen in het leven zijn de dingen die je op eigen kracht doorzet, zonder  een afgebakend pad te volgen. Zo heb ik nu voor de eenzaamheid van mijn woonark gekozen om me volledig te kunnen toeleggen op mijn werk, waarin ik – dat spreekt – avontuurlijk wil blijven. Zoals ook schrijvers die uiterlijk een zeer burgerlijk leven leidden zoals Thomas Mann, in hun werk telkens opnieuw nieuwe horizonten zochten.’

Tegenover het avontuur staat dan weer het noodlot, dat Driessen zelf zo bruut aan den lijve ondervond. Ook zijn personages krijgen er voortdurend mee te maken. ‘Een mens weet pas wie hij werkelijk is wanneer hij geconfronteerd wordt met iets onontkoombaars, iets dat groter is dan hijzelf – dat is de dramaturgische functie van het noodlot in mijn verhalen. Soms echter gaat het alleen om iets dat mijn protagonist weliswaar als noodlot ervaart, maar dat in werkelijkheid alleen bestaat in zijn eigen perceptie. De acteur in FleuveSauvage uit de bundel Rivieren valt ten prooi aan een destructief zelfbeeld, aan manische zelfoverschatting en alcoholisme. Hij stileert zichzelf tot tragische held, maar is in wezen een geval voor de psychiatrie.’

Driessen lijkt de mens dan ook als een noodlottig avonturier te beschouwen, een combinatie die gelukkig ook voor veel humor zorgt, een ander kenmerk van zijn proza. ‘Het komische en het grandioze liggen heel dicht bij elkaar in het leven. Dat zie je bijvoorbeeld bij Shakespeare, die de tragiek van zijn stukken telkens vermengt met de gekheden van de hofnar en het platvloerse van het lagere volk, en dat met groot effect. Alleen maar verhevenheid is natuurlijk ondraaglijk, zowel in het leven als in de literatuur, en daarom koppel ik graag grote noodlottige gebeurtenissen aan de banaliteit van het leven. Dat zorgt voor de nodige relativering. Het is een poging om met de tragieken en het onontkoombare om te gaan.’

Martin Michael Driessen is op 27 augustus samen met Marente de Moor te gast bij literatuurfestival Zin in Zomer in de C-mine in Genk. zininzomer.be

Martin Michael Driessen. foto Arie Kievit

Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 1954) debuteerde in 1999 met de anarchistische ridderroman Gars. Na een lange pauze volgde in 2012 Vader van God, een parabel over Jozef die zijn uitverkoren zoon wil behoeden voor het lot dat hem wacht. Later volgden De pelikaan, Rivieren en Mijn eerste moord, romans en verhalen waarin Driessen vaak outsiders opvoert die in de knoop raken met zichzelf. Zijn werk voelt haast exotisch aan, want hij schrijft in een on-Nederlands rijk idioom en kiest vaak exotische decors waarin hij de mens laat worstelen met zichzelf, de geschiedenis en het noodlot. Een avonturier in de Nederlandse letteren.