Hoe kan het dat we toch nog terecht zijn gekomen in de wereld van 1984, compleet met de alternatieve feiten en de newspeak van Trump en trawanten? CYRILLE OFFERMANS wekt de idealen van de klassieke Bildung tot leven en komt uit bij de kinderen van vluchtelingen in een Brabantse plattelandsschool. “Dat zijn de werkelijke alternatieve feiten. De hoopgevende.”
Donald Trump zit achter een enorme kale tafel, zijn bureau blijkbaar, staat dan resoluut op, beent naar een raam, werpt een blik naar buiten en bromt: mooi weer, zie je nu wel, allemaal flauwekul, die verhalen over een klimaatcrisis. Het is fake news van mensen die geen verstand hebben van business. Dat hij daar wel verstand van heeft bewijst de gouden toren waar hij in resideert en al die andere torens waar hij op uitkijkt.
Sindsdien weten we hoe het zit: inlichtingendiensten zijn nazi’s, journalisten zijn het leugenachtigste en onbetrouwbaarste volk dat bestaat. Alternatieve feiten zijn de ‘feiten’ die het onfeilbare goedkeuringsstempel van het Witte Huis dragen. De hoogste opkomstcijfers tijdens een inauguratie van een president ooit waren die bij Trump, aanzienlijk hoger dan die bij Obama’s inauguratie. Bij die massale toejuichingen van het Amerikaanse volk verbleken ook de beelden die CNN heeft geproduceerd van de Women’s March on Washington.
Beelden die het tegendeel bewijzen? Leugens, niets dan leugens.
Daarmee actualiseert Amerika’s eerste burger als geen president voor hem de ‘newspeak’ uit George Orwells 1984 en moeten we vrezen dat zijn fake news binnenkort als thoughtcrime wordt aangemerkt. Ook geeft hij nieuw leven aan de legendarische woorden “History is bunk” uit 1916 van zijn landgenoot Henry Ford, net als hij een vreemdelingenhater van het zuiverste water.
Zo verwonderlijk kan dat voor ons trouwens niet zijn, want wie zal ontkennen dat het evangelie van Ford, inclusief zijn ideeën over efficiency en massaproductie (waar in Hitlers Mein Kampf al de loftrompet over wordt gestoken), zich ook in de hoofden van onze onderwijsministers en spraakmakende hervormers al enige tijd heeft breed gemaakt?
“History is more or less bunk. It’s tradition. We don’t want tradition. We want to live in the present”, zei Ford honderd jaar geleden. En the present, de dag van vandaag, vraagt om realiteitszin. Weg dus, liever vandaag dan morgen, met alle overbodige franje, weg met dat gezever over Bildung, weg met al die belegen en overbodige kennis. Carrière maken, ja overleven is alleen mogelijk voor wie zich richt naar de wetten van de markt en de lopende band.
Er is veel gespeculeerd over de vraag of Trump voorkomen had kunnen worden. Niet ten onrechte zoekt vrijwel iedereen het in de onverschilligheid van zijn tegenstanders voor de feiten oude stijl, die toch bekend hadden kunnen zijn. Het belangrijkste feit: de polarisatie die vandaag de dag vrijwel de hele westerse wereld verscheurt, Amerika nog diepgaander dan Noordwest-Europa.
Zoveel is zeker: een samenleving die de oude Bildungs-idealen breed en overtuigend had uitgedragen, generatie na generatie, had het niet zo ver laten komen. In die samenleving zou het idee dat we van de geschiedenis niets meer kunnen leren, sterker: dat tradities alleen maar een barrière vormen voor meer voorspoed en geluk, een waanidee zijn gevonden. Niemand zou op de absurde gedachte zijn gekomen om vooruitgang primair te beschrijven als afgeleide van het besteedbaar inkomen, eenduidig zichtbaar gemaakt in een telkens duurdere auto.
Een blik op de recente geschiedenis leert dat er tot voor kort in ons land anders werd gedacht over onderwijs en algemene ontwikkeling. In de eerste decennia na de oorlog, een periode van ongekende welvaartsgroei, was het onderwijs juist gericht op die algemene vorming. Eind jaren zestig, toen het bedrijfsleven steeds meer infiltreerde in het tertiair onderwijs, gooiden de stoutmoedigsten onder de jongeren de kont tegen de krib en eisten zelfs de verbeelding aan de macht. Daarmee werd het taboe op utopisch denken, ver voorbij de eenzijdige gerichtheid op materieel bezit, met kracht van argumenten en experimentele tegenpraktijken doorbroken.
Na de eerste serieuze economische crisis, de oliecrisis van 1973, en vooral na de instorting van het communistische imperium in 1990, was het daarmee weer gedaan. Voortaan richtte de verbeelding zich naar het ideaal van de ongebreidelde consumptie. Het onderwijs leverde daaraan een niet te onderschatten bijdrage. Het voltrok een miraculeuze ont-disciplinering, enerzijds door alle aan taal gekoppelde en aan geschiedenis of traditie herinnerende vakken te ontmantelen, anderzijds door de daaraan gelieerde (op zelfdiscipline, zelfverbetering en dus op oefenen gerichte) werkvormen als achterhaald te verklaren.
Tegelijkertijd modelleerde het de leerling – en indirect de burger – om tot consument: voortaan hoefde hij alleen nog maar te kiezen tussen a, b, c of d of zijn mening te geven, en om hem geen minderwaardigheidscomplex te bezorgen gold in de nieuwe pedagogie de stelregel dat alle meningen evenveel waard waren, zoals buiten de onderwijsinstellingen voor alle culturen, alle levenswijzen, alle gewoonten, alle voorkeuren gold.
Dat Jean-Jacques Rousseau in die transformatie nog een direct aanwijsbare rol heeft gespeeld zou ik niet durven beweren, maar intussen vierde zijn romantische mensbeeld in het onderwijs en daarbuiten wel degelijk triomfen: “De mens wordt vrij geboren, toch ligt hij overal in ketens”, aldus de fatale openingszin van Het maatschappelijk verdrag (1762). In het diepst van zijn wezen is hij goed, de mens, voor zover hij dat nu niet meer is komt dat door de corrumperende invloed van de maatschappij, respectievelijk de cultuur; derhalve dient zijn unieke, ware ‘zelf’ gekoesterd en beschermd te worden, allereerst in de opvoeding, later in de samenleving.
Zoveel is er dus sinds Rousseau niet veranderd: zoals deze verheerlijker van de authentieke volksziel alle onvrede verklaarde door bestraffend te wijzen naar ‘de’ cultuur, zo doet het heterogene leger van gekwetsten en beledigden van nu dat door Den Haag, Europa of Washington, samengevat in “de elite”, overal de schuld van te geven. En al is dat niet helemáál onjuist, doorgaans is het wel gebaseerd op hetzelfde mythische geloof in het onvervreemdbaar eigene van volk en vaderland dat, opgehitst, georganiseerd en tot politieke macht geworden, het wraaklustige potentieel heeft geleverd voor de catastrofale oorlogen van de twintigste eeuw op Europese bodem. Dezelfde bodem waar de eeuwen daarvoor nog de vruchtbaarste ideeën over Verlichting, universalisme en vooruitgang vandaan kwamen.
Het is, kortom, de hoogste tijd weer aansluiting te zoeken bij die verdrongen tradities en voluit te pleiten voor wat ooit Bildung heette. Dat begrip leidt ons naar het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, een tijd waarin Europese, avontuurlijk ingestelde onderzoekers de ramen van hun studeervertrekken wijd opengooiden en de wereld introkken, niet om die in het spoor van de vroege ontdekkingsreizigers te veroveren en te koloniseren, ook niet om Rousseau’s nobele wilde mee naar huis te nemen en op kermissen tentoon te stellen – dat gebeurde ook – maar om de natuur in haar ongekende rijkdom en veelsoortigheid te ontdekken. Een groot deel van de Westerse superioriteit op technisch, wetenschappelijk, organisatorisch en militair gebied vindt hier zijn oorsprong.
Wilhelm von Humboldt, zoon van een rijke Pruisische aristocraat maar niettemin enthousiast ooggetuige van de Franse revolutie, bepleitte een algemene vorming, onafhankelijk en zonder overheidsbemoeienis. Daarin zou het niet alleen om kennis moeten gaan, en zeker niet om kennis gericht op direct economisch nut, maar ook en vooral om de ontwikkeling van moreel en esthetisch besef en een kritisch oordeelvermogen. In 1809 stichtte hij met het oog daarop het gymnasium, in 1810 een universiteit in Berlijn, die tegenwoordig zijn naam draagt.
Zijn jongere broer Alexander reisde met Georg Forster – de een nog genialer dan de ander – door de revolutionaire Lage Landen, Engeland en Frankrijk, en schreef daar in 1790 een schitterend, ook in het Nederlands verkrijgbaar boek over: Het vuur nog geenszins gedoofd. Vanaf 1799 trok hij vijf jaar door Mexico, Cuba en diverse Zuid-Amerikaanse landen, niet als toerist maar als bevlogen natuuronderzoeker die zich schrijvend en tekenend in de hoogste vulkaankrater ter wereld waagde, het ruim tweeduizend kilometer lange, ondoordringbare stroomgebied van de Orinoco volgde en talloze nooit eerder geziene planten en dieren bestudeerde.
Na terugkomst uit Zuid-Amerika heeft Humboldt de rest van zijn leven én de rest van zijn complete, niet geringe familievermogen besteed aan de uitwerking van zijn vondsten, in Parijs, in samenwerking met talloze specialisten, en daarover verslag gedaan in drieëntwintig delen Voyage de Humboldt et Bonpland (1805-1834). Daniel Kehlmann schreef over die reis zijn beste roman: Het meten van de wereld (2005). De Britse Andrea Wulf doet in De uitvinding van de natuur (2016) een intrigerende poging de actuele betekenis van Humboldts oeuvre voor onze kennis van de planeet, in het bijzonder van de complexe en kwetsbare samenhang van alle biologische verschijnselen en ecologische systemen uit de doeken te doen; het lijkt niet overdreven in hem een voorvader te zien van de eigentijdse natuur- en milieubeweging.
Ten zeerste aanbevolen, die boeken, alleen al omdat ze duidelijk maken hoe dringend een moderne versie van deze oude Bildungs-idealen gewenst is. Aan de beide Humbuldts en ontelbare verwante, bekende en onbekende creatieve geesten danken we, sinds de vroege Renaissance, de Europese beschaving. Van hen leren we dat verrijkende ervaringen ondenkbaar zijn zonder een actieve confrontatie met het vreemde en het onbekende. En ook dat het daarvoor nodig is uit de vertrouwde kaders van het ik te breken, niet in de richting van een verondersteld authentiek innerlijk, dat leger blijkt naarmate men dieper graaft, maar in die van de onveilige, uitgestrekte, complexe, maar o zo rijke wereld daarbuiten.
Dat kan alleen lukken met de nodige moed, inspanning en discipline, eigenschappen die vaak een sluimerend bestaan leiden – tot ze worden opgeroepen door alles ondermijnende crises. Een paar cruciale voorbeelden: de catastrofale pestepidemie in de veertiende eeuw, die de aanzet vormde tot de antropocentrische revolutie van de Renaissance; of de godsdienstoorlogen van de zestiende tot de achttiende eeuw, die de verdraagzaamheids- en vrijheidsparolen voor de Verlichting leverden. Het is evident dat we op zijn laatst sinds 2001 opnieuw zo’n crisisperiode op het breukvlak van twee tijdperken beleven.
Maar het verschil met alle voorafgaande is dat de huidige ons op diverse fronten tegelijk bedreigt. Daar kunnen we op twee manieren op reageren. We kunnen ons ingraven in onze meest authentieke identiteit, maar die is even vals en leeg als het op de bange Nederlander gerichte verkiezingslamento van premier Rutte. We kunnen de gevaren ook, ongeacht waar ze onze leefwereld binnendringen, met open vizier tegemoet treden, nuchter analyseren, bestrijden en ze, wie weet, met alle denkbare inventiviteit zelfs ombuigen in een existentieel voordeel.
Een voorbeeld van de eerste, defensieve houding is de lafhartige manier waarop Nederland de verantwoordelijkheid voor de inburgering van vluchtelingen afschuift op de vluchtelingen zelf. Een voorbeeld van de tweede levert Juf Kiet in de ontroerende documentaire die Peter en Petra Lataster maakten van haar klasje met op het Brabantse platteland verzeild geraakte vluchtelingkinderen uit Syrië en Pakistan. Daarvan kunnen we tegelijk leren dat inspanning en discipline, die hier doorgaans worden geassocieerd met domme gehoorzaamheid, niet haaks staan op de lust van het kennen en het kunnen maar er juist onverbrekelijk mee zijn verbonden. De trotse gezichten van de Nederlands lezende en schrijvende kinderen leveren daarvan het overtuigende bewijs.
En tot slot, misschien de belangrijkste les van deze inspirerende beelden: tijdens het leerproces zien we het zelfvertrouwen van de aandoenlijke, ten dele zwaar getraumatiseerde kinderen zozeer groeien dat ze geleidelijk aan immuun worden voor de verleidingen van het pesten, de wraaklust en de vlucht in het isolement. Dat zijn werkelijk alternatieve feiten, de hoopgevende.