De plotse populariteit van geschiedenis op tv is een wereldwijd verschijnsel. Op verzoek van Zuiderlucht buigt Ad van Liempt, bedenker van het succesvolle programma ‘Andere Tijden’ zich over het fenomeen. “De verhalenvertellers onder de historici hebben zich weer ontworsteld aan de druk van collega’s die van geschiedenis een dorre wetenschap hadden gemaakt.”De onstuitbare opmars van nostalgia-tv

Eind januari volgend jaar komen ze weer bij elkaar, voor de zevende maal inmiddels – de professionele televisiemakers uit de hele wereld die zich met geschiedenisprogramma’s bezig houden. In New York discussiëren ze met elkaar over de actuele thema’s van hun vak, laten ze elkaar hun programma’s zien, en zoeken ze naar financiers voor hun dure projecten. En aan de bar zullen ze ’s avonds ongetwijfeld aan de collega’s vragen of zij misschien begrijpen hoe het komt dat ze in zo’n snelgroeiende, succesvolle branche zijn beland.

Voor de meesten is het ook een verrassing te merken dat de wonderbaarlijke populariteit van geschiedenisprogramma’s op de televisie zich niet tot hun eigen land beperkt, maar dat het een wereldwijd verschijnsel lijkt te zijn. Er zijn wel nationale verschillen en eigen accenten, maar de trend is overal zichtbaar.
De golf van historische televisieprogramma’s is overigens heel breed – in elk land zijn omroepen bezig terug te blikken, naar de jaren zestig, of naar de jaren tachtig, of toch weer naar de jaren vijftig. Drie jaar geleden puilde de congreszaal in München uit toen de EBU, het samenwerkingsverband van Europese publieke omroepen, een congres hield over het thema ‘Nostalgia tv’. Van Kroatië tot Finland kwamen de omroepen hun eigen retro-programmering vertonen, Nederland was er ook vertegenwoordigd, van Spoorloos tot de Grote Geschiedenis Quiz.
Wat is er met ons aan de hand? Waarom zijn zoveel miljoenen mensen verslingerd aan wat voorbij is? Er zijn inmiddels al heel wat verklaringen langs gekomen – en dat is terecht, want zo’n brede golf kan alleen maar ontstaan zijn door een gecompliceerde mix van oorzaken.

De meest voor de hand liggende verklaring zou moeten zijn dat geschiedenis en televisie voor elkaar gemaakt zijn. Ze vertellen allebei verhalen, en dat is hun grote kracht. Televisie (of film) kan dat beter dan welk ander medium ook, het combineert beeld en geluid en tekst, en kan daarmee vrijwel alle verhalen tot leven brengen. Geschiedenis bíedt die verhalen, in eindeloze variëteit, in alle denkbare sferen, licht en zwaar, relevant en futiel, droevig en vrolijk. Samen kunnen ze een het publiek boeien, opvrolijken, schokken, wijzer maken.
Maar dat is geen nieuwe constatering. Er worden al jaren geschiedenisprogramma’s gemaakt, echter zelden met zoveel belangstelling als de laatste jaren. Het moet dus ook iets met de tijdgeest te maken hebben. En met de millenniumwisseling. Aan het eind van 1999 sloeg de televisie in de hele wereld aan het terugkijken. Dit keer niet alleen op het afgelopen jaar, maar ook op het afgelopen decennium, de afgelopen eeuw en zelfs het afgelopen millennium. En in die maanden bleek hoeveel er terug te kijken viel, hoeveel prachtige verhalen er te vertellen waren, hoe boeiend dat was, en hoe leerzaam. En ook: hoeveel mensen daarvan bleken te genieten.
Het kan geen toeval zijn dat in het laatste half jaar van het aflopende millennium het plan ontstond voor een wekelijks programma op de Nederlandse televisie over de 20e eeuw, de eeuw van het bewegende beeld, Andere Tijden. Op hetzelfde moment gebeurde hetzelfde bij onze oosterburen: in de kantoorkolos van het ZDF te Mainz werd een vergelijkbaar concept ontwikkeld, History. Opmerkelijk is ook dat beide programma’s begonnen als magazine, dus met meer dan één onderwerp per aflevering. Bij Andere Tijden werd dat concept al na een half jaar verlaten: de verhalen vereisten meer diepgang en dus meer lengte, en vandaar dat er vanaf eind 2000 doorgaans nog slechts één onderwerp per aflevering werd behandeld. Bij ZDF-History, dat twee weken na Andere Tijden zijn eerste uitzending beleefde, gebeurde dat ook, zij het twee jaar later. Eindredacteur/presentator Guido Knopp zei daar vorig jaar, ter gelegenheid van de 200e aflevering, over: “We begonnen met vijf onderwerpen in een half uur – zes minuten per item. Dat was te kort voor belangrijke historische kwesties, het leidde tot een zekere kortademigheid, en dat werkte niet. Geschiedenis heeft meer ruimte nodig, meer adem. Vandaar dat we het concept van History in 2003 grondig hebben gerenoveerd.”

De tijd was dus rijp voor geschiedenis op tv, in Duitsland, hier, vrijwel overal. Maar er was nog wel wat meer aan de hand. Het is duidelijk dat er in Nederland, maar ook elders, een behoefte is ontstaan aan zelfreflectie. De globalisering is onstuitbaar, de grenzen vervagen, de wereld wordt een dorp, maar de individuele wereldburger gaat zich verloren voelen in die wereld en zoekt houvast. Hij grijpt naar het verleden. Logisch, zei Niek van Sas, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, laatst in Trouw, dat vaderlandse geschiedenis weer in de algemene belangstelling komt: “Elk Europees land gaat inmiddels op zoek naar zijn culturele en historische identiteit.” En Hans Goedkoop, als presentator van Andere Tijden uitgegroeid tot onze nationale geschiedenisleraar, zei in dezelfde krant: “Het land gaat op in een Europa zonder grenzen. Sinds de jaren zestig zijn tradities en geloof weggevallen. Wie zijn we nog? Dat kun je alleen vertellen op basis van het verleden.”
Ook in de wereld van de professionele beoefenaars van de geschiedwetenschap heeft zich een ontwikkeling voorgedaan die bijdroeg aan de groeiende belangstelling voor het verleden. De verhalenvertellers onder de historici hebben zich weer ontworsteld aan de druk van collega’s die van geschiedenis een dorre wetenschap hadden gemaakt, waarin cijfers, statistieken, theorieën, structuren en instituties centraal stonden. Het gaat de laatste decennia weer om mensen, en om wat ze hebben meegemaakt, en waarom, en hoe ze dat hadden doorstaan. De geschiedenis van gewone burgers raakte in de belangstelling, er ontstond in Nederland opeens een ongekende opmars van de historische biografie, en van de familiegeschiedenis.

En dan was er, bij ons, Geert Mak. De journalist met de soepele verhaaltoon, die het verleden bestudeerde, naar de plekken reisde waar de verhalen zich hadden afgespeeld en die vlak voor de eeuwwisseling honderdduizenden Nederlanders in de ban van de geschiedenis bracht met De eeuw van mijn vader. Een virtuoos geschreven boek, waarin Mak het macro-verhaal van de moderne Nederlandse geschiedenis vloeiend verbond met het micro-verhaal van zijn eigen familie. Hij vond het zelf een gewaagd avontuur, maar ging zich langzamerhand op z’n gemak voelen in die voortdurende switch tussen het grote en het kleine. Tegen een verslaggeefster van Trouw zei hij: “Al werkend word je vaardiger.”
Dat is nogal bescheiden uitgedrukt, want heel Nederland herkende zich in dat verhaal. Mijn boekhandelaar wees me erop dat het boek heel goed was, maar de titel misschien nog wel beter: talloze mensen kwamen het boek voor hun eigen vader kopen en deden hem er een groot plezier mee.
De oplage van het boek van Geert Mak sloeg met ruim een half miljoen alle records voor non-fictie in Nederland. Hij benaderde dat succes een paar jaar later met In Europa – een dik en fascinerend verslag van een reis door Europa rond de millenniumwisseling. Maks meeslepende verteltalent zorgde ervoor dat ook dit boek een mega-seller werd, nota bene over het onderwerp (Europa) dat tot de minst populaire, meest versmade van Nederland gerekend mag worden. De invloed van Geert Mak is niet te onderschatten, maar net als bij het succes van een programma als Andere Tijden is het moeilijk om oorzaak en gevolg uit elkaar te houden. Ze dragen bij aan de populariteit van de geschiedenis, en profiteren er tegelijkertijd ook van.
Daarbij heeft zich in de Nederlandse archieven vrijwel gelijktijdig een spectaculaire ontwikkeling voorgedaan: de afgelopen vijftien jaar ging daar alles op z’n kop. Waar je daar vroeger als journalist of onderzoeker werd weggekeken omdat je er de dagelijkse orde kwam verstoren, daar leggen ze nu, bij wijze van spreken, de loper voor je uit. In het noorden des lands had een archiefchef in zijn jaarverslag de verzuchting opgenomen dat zijn zegenrijke arbeid steeds vaker hinderlijk werd onderbroken door vragen van bezoekers – de passage kon op het nippertje uit de definitieve versie worden geschrapt.
Dat beeld klopt niet meer.
Archieven begrijpen dat ze het van het publiek moeten hebben, en weten dat als zich een journalist of een schrijver meldt, dat er zich dan duizenden potentiële lezers of kijkers melden die adequaat geholpen moeten worden. Archiefmedewerkers worden steeds pro-actiever, bieden hun vondsten aan bij media en researchers, en snappen dat het voortbestaan van hun instituut kan afhangen van de mate waarin ze hun publiek kunnen bereiken. Ze worden daarin natuurlijk in hoge mate gesteund door de digitalisering. De toegangen op de meeste archieven zijn thuis, vanaf de pc, te raadplegen, steeds meer beeldarchieven zetten niet alleen hun inventaris online, maar ook een deel van hun inhoud, en daardoor wordt het de professionele én particuliere gebruiker van archieven steeds gemakkelijker gemaakt om data uit het archief een nieuw leven te bezorgen.

Het zijn allemaal factoren die ertoe bijdragen dat de revival van de belangstelling voor geschiedenis zo sterk is en vermoedelijk een blijvende betekenis heeft. De voorwaarden daarvoor zijn hier en daar ook wel aanwezig. Bij de NPS en de VPRO mikken de programmadirecties niet op incidentele televisieproducties, maar op continuïteit. In vroeger tijden werden de redacties van geschiedenisprogramma’s na één jaar weer ontbonden en ging ieder zijns weegs. Sinds 2000 is de groep die aan Andere Tijden begon vrijwel intact gebleven, en alleen maar uitgebreid. De expertise is in huis gebleven, en voortdurend versterkt. Beginnende historici zijn er inmiddels uitgegroeid tot volwaardige researchers, die vrijwel elk onderwerp aankunnen en een in hun vakgebied ongekende snelheid van werken hebben ontwikkeld. Daardoor is Andere Tijden in de achteneenhalf jaar van zijn bestaan uitgegroeid tot een A-merk van de publieke omroep, dat van een gemiddelde van 150.000 kijkers in het eerste halve seizoen doorgroeide tot tegen de 600.000 in de eerste helft van 2008.
Dat is mede te danken aan het geduld van de omroepdirecties – een eigenschap die niet overal in Hilversum even ruim voorhanden is. In Duitsland heeft ZDF-History dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Guido Knopp zei daarover vorig jaar: “Onderzoek van mediaresearchers heeft uitgewezen dat History ondanks het late tijdstip op de zondagavond zich als merk heeft gevestigd. De kijker kent het, en weet het te vinden. Het heeft een identiteit, een gezicht. En je ziet dat continuïteit ertoe leidt dat een merk zich kan vestigen en onvermijdelijk tot verankering van het merk leidt.”
ZDF-History heeft naar verhouding minder kijkers dan Andere Tijden, maar wel een hoger marktaandeel – dat heeft ermee te maken dat het zo laat wordt uitgezonden, als er minder mensen tv kijken. History heeft zijn grote aanhang voornamelijk verworven met onderwerpen uit de Tweede Wereldoorlog. Langzaamaan wordt dat aandeel minder, het is inmiddels teruggebracht tot een kwart van alle uitzendingen. De Koude Oorlog heeft die plaats inmiddels overgenomen, en natuurlijk het einde daarvan, de val van de Muur met al z’n verhalen en gevolgen.
Bij het ZDF is History al geruime tijd een onderdeel van een veel groter geheel: de geschiedenisafdeling, die op allerlei terreinen actief is. In Nederland gaat het, langs een andere weg, nu ook die kant op. Vanuit de productiekern van Andere Tijden ontstaan nu steeds meer programma’s die zich een plek op het Nederlandse scherm veroveren. Andere Tijden Sport bijvoorbeeld, de afgelopen zomer als een experiment begonnen in samenwerking van Studio Sport van de NOS. Kort geleden viel de beslissing dat het programma mag doorgaan, omdat het door de leiding van de publieke omroep als een welkome aanvulling van het pakket wordt gezien. Het krijgt zelfs een nieuwe kans op Nederland 1, het net van de grote publiekstrekkers.
Daarnaast produceert de NPS nu ook een prestigieuze serie over de Tweede Wereldoorlog, die vanaf oktober 2009 zal worden uitgezonden. De negen delen, gepresenteerd door Rob Trip, moeten nieuwe generaties het verhaal van de oorlog vertellen, en tegelijkertijd moderne visies op allerlei oorlogskwesties bevatten, die in de afgelopen decennia niet tot het collectieve besef van de bevolking zijn doorgedrongen. In samenwerking met de specialisten van Klokhuis produceert de geschiedenisafdeling van de NPS nog een serie over de Tweede Wereldoorlog die gericht is op de jeugd – kinderen tussen de 9 en de 14 jaar. Daarin zullen ook dramascènes worden opgenomen, die de verhalen voor de doelgroep toegankelijker moeten maken.
Voor volwassenen zijn NPS en VPRO niet scheutig met nagespeelde scènes, met re-enactment. De kracht van de huidige geschiedenisprogramma’s schuilt in de authenticiteit en gebruik van drama-technieken bij het verbeelden van de geschiedenis doet daar onmiskenbaar afbreuk aan. Daarin neemt Nederland zeker een uitzonderingspositie in. Bijna de hele wereld zet acteurs in als het om geschiedenisprogramma’s gaat, ook in documentaires. Overal wordt archiefmateriaal ‘nagemaakt’ – met Super 8-camera’s waarvan het beeld door de computer een extra ‘oude’ aanblik krijgt. In de Angelsaksische landen is dat heel gewoon, ook bij sommige BBC-produkties. Nederland doet er (nog) niet aan mee. Dat lijkt principieel, maar het heeft ook zeker met budget te maken. Naspelen van scènes is duur, en bovendien zijn we er hier, bij gebrek aan ervaring, totaal niet bedreven in.

Niemand weet of we hier ook straks scènes zullen naspelen. Maar dat de geschiedenis in de media niet meer weg te krijgen is staat wel vast. Zeker nu op korte termijn VPRO en NPS hun geschiedenisactiviteiten op tv, radio en internet willen gaan samenvoegen, waardoor er net als in de grote landen om ons heen een heus History Department ontstaat. Voorheen was dat in Nederland ondenkbaar, vanwege het verzuilde bestel, maar deze kleine doorbraak komt er vanaf 2009 echt.

Ad van Liempt (Utrecht, 1949) is bedenker en eindredacteur van het tv-programma Andere tijden. Hij had leidinggevende functies bij NOS Journaal, Studio Sport, NOS Laat en Nova. Sinds vorig jaar is hij chef geschiedenis van de NPS.
Boeken van zijn naam zijn Kopgeld (over Nederlandse premiejagers op zoek naar joden tijdens de bezettingsjaren 1940-45), Klem in de draaideur (over het politiek conflict tussen minister Sorgdrager van justitie en Arthur Doctors van Leeuwen, in 2003) en Het wonder van Utrecht, over het kampioenschap van voetbalclub DOS in 1958. Sinds enkele weken is hij lid van de Raad van Commissarissen van FC Utrecht.