Schrijver/vertaler Harrie Lemmens woonde en werkte in de jaren tachtig in Oost-Berlijn, de hoofdstad van de DDR. Zijn herinneringen aan die tijd schreef hij op in De Muur voorbij. LEON VERDONSCHOT las Lemmens’ terugblik op een schizofreen systeem. ‘We doen altijd dingen en weten niet waarom.’
Toen ik in 2007 in mijn lievelingsstad Berlijn zat te werken in een café, kwam er een demonstratie voorbij – zoals wel vaker in Berlijn. Enkele tientallen activisten, op het oog krakers en de bij ons vergeten categorie ‘autonomen’, demonstreerden tegen de komst van ‘yuppies’.
Berlijn is niet te koop, las ik op de borden en spandoeken. Ik vond het vooral een vermakelijk gezicht. In Friedrichshain, de wijk waar alles links en alternatief en goedkoop is, je verzetten tegen een denkbeeldige vijand. Het studiootje waar ik overnachtte, stond te koop. Vraagprijs 30.000 euro.
Vorig jaar liep ik door dezelfde straat. Er stond een vergelijkbaar appartement te koop, het kostte 600.000 euro. De yuppen zijn gearriveerd, de gentrificatie heeft ook deze wijk in beslag genomen. De vrees van de demonstranten was terecht.
In Friedrichshain, in het oosten van de stad, is het onmogelijk om je te onttrekken aan het verleden van Berlijn. De fascistische periode wordt herdacht in musea en monumenten, de communistische tijd vind je terug in de straatnamen. Hoewel ik elk jaar in Berlijn kom en toch ook het Stasimuseum heb bezocht, drong het communistische verleden van de stad zelden indringender tot me door dan bij het lezen van De Muur voorbij, het boek waarin schrijver/vertaler Harrie Lemmens (Weert, 1953) teruggaat naar zijn Berlijnse jaren.
Vanaf 1981 woonde Lemmens (met tussenpozen) drie jaar in Oost-Berlijn. Hij werkte er voor een bureau dat voor het DDR-regime propagandamateriaal vertaalde. Je kunt je afvragen wat een Nederlandse twintiger in zo’n grauwe, geestdodende en politiek beladen omgeving heeft te zoeken; Lemmens’ aan Louis Couperus ontleende motto bij zijn boek geeft alvast aan dat hij die vraag slechts gedeeltelijk zal beantwoorden: ‘We doen altijd dingen en weten niet waarom’.
In de inleiding vertelt Lemmens dat hij op de CPN stemde, er was dus sprake van een ideologische verwantschap met het reëel bestaand socialisme. Al sloeg het cynisme bij zijn eerste schrijfklussen voor het vertaalbureau snel toe: ‘Ik zit opgesloten in een klein kamertje, met uitzicht op de slagboom van Checkpoint Charlie, en buig me over de bewapeningspolitiek van Reagan en andere imperialisten. Wat zijn de socialistische landen toch nobel: ze pleiten onophoudelijk voor vrede, de bewapeningswedloop met daarin de overkill is hun opgedrongen door de USA.’
Zijn baan is vreselijk: ‘Ik voel de hete adem van Erich Honecker in mijn nek en dat bevalt me niks. Wil ik dit wel? Het wordt een uitzichtloze affaire, ben ik bang. Dag in, dag uit belabberd geschreven teksten vertalen waarmee ik het voor een deel op zijn zachtst gezegd niet eens ben.’ Toch accepteert hij een contract bij het bureau, en krijgt daarbij de vraag of hij lid wil worden van de vakbond. ‘Waar heb je die eigenlijk voor nodig in een Arbeiter- und Bauernstaat?’, vraagt hij zich af. ‘Ze zijn toch zelf de baas?’
Of hij als vakbondslid mag staken, vraagt hij. Het antwoord luidde dat dat in een socialistische samenleving niet nodig was. Lemmens bedankt voor het aanbod. De vakantiereisjes die de vakbond aanbiedt, kan hij vergeten.
De corruptie in de communistische heilstaat heeft in de volksmond de codenaam Vitamine B, zo wordt hem uitgelegd: ‘Je hebt zojuist een van de voornaamste dingen hier geleerd: Beziehungen. Je moet mensen kennen als je iets gedaan wilt krijgen, dat heet Vitamine B, soms beter voor de gezondheid dan andere vitamines.’
De gesprekken en discussies met zijn DDR-vrienden leveren Lemmens steeds meer inzichten op over de schizofrenie van het communistisch systeem. ‘Het betekent voor de mensen dat ze voortdurend oplossingen moeten bedenken om obstakels en problemen uit de weg te gaan, omdat onvrede met ideologie en beleid domweg niet kan en niet mag bestaan in een socialistische democratische republiek’.
Cultuur en literatuur spelen een grote rol in het dagelijks leven in het Oost-Berlijn van begin jaren tachtig; ze voeden een debat dat officieel niet bestaat, maar in werkelijkheid wel degelijk wordt gevoerd. Als Lemmens met iemand spreekt die bij een uitgeverij werkt, schrijft hij dat die de indruk bevestigt ‘dat mensen in het Oosten veel meer lezen dan in het Westen. Bovendien is er een principieel verschil: terwijl in het Westen zo ongeveer alles kan, maar literatuur geen enkele of een verwaarloosbare rol speelt, is discussie hier bijna noodzakelijk, en die discussie wordt alom gevoerd (…), ook al gebeurt dat vaak niet bevredigend en ook al wordt er een hoop tegengehouden. Dat geldt trouwens voor kunst in het algemeen. Paradoxen leven lang.’
Oost-Berlijners weten veel over cultuur en geschiedenis, constateert Lemmens, tegenwoordig een gerenommeerd vertaler uit het Portugees. Ze gaan naar de film of het theater en praten na afloop in het café lang na. Iemand vertelt hem dat het gebruikelijk is dat bedrijven regelmatig kaartjes kopen voor film of theater ‘en zelfs opera’ kopen voor hun medewerkers. Als lezer ga je hier enig verlangen voelen naar in elk geval dát deel van de DDR-erfenis, al maakt Lemmens in zijn boek voelbaar dat die cultuurliefde is ingeklemd in een grauwe grijsheid.
In een aantal opzichten is het land zijn tijd zelfs vooruit. ‘Overigens is de DDR een paradijs voor niet-rokers: er heerst een strikt rookverbod in alle openbare gebouwen, op de metroperrons en in restaurants tijdens het middageten.’
De verwerking van het verleden in film had enige tijd nodig, maar in de jaren nul van de 21ste eeuw kwamen ze dan toch, succesvolle films als Good Bye, Lenin! (grappig, lichtvoetig, liefdevol) en Das Leben der Anderen (grimmig, donker, de nadruk op de controle en de ermee samenhangende paranoia). Lemmens zag ze allebei, de eerste heeft zijn voorkeur. Das Leben der Anderen dikt de invloed van het regime en zijn geheime dienst, de Stasi, iets te veel aan, vindt hij. ‘Wat niet wegneemt dat de dreiging in de DDR ook wel degelijk gehuld ging in het kleed van het cliché. Zoals die soldaten in het station op hun hoge ‘catwalk’. Of de intimiderende controle in de trein of bij de slagbomen op de Autobahn.’
Lemmens’ vrouw, de fotografe Ana Carvalho, is verantwoordelijk voor de fotokaternen in De Muur voorbij. Haar toelichting: ‘Een stad die indrukwekkend en bevreemdend mooi is en was. En blijft.’
Harrie Lemmens, De Muur voorbij. Amsterdam, De Arbeiderspers, 2023