In de schaduw van het veel geroemde Glaspaleis in Heerlen staat de Pancratiuskerk. Met een opknapbeurt en een boek zijn de negen eeuwen aan verleden onder het plaveisel van de geschiedenis vandaan gekrabd. “In Heerlen is het meestal vernieuwing in plaats van continuïteit.”

Het Heerlense Pancratiusplein heeft een nieuwe smoel gekregen. Architect Piet Mertens, die ongeveer tegelijkertijd de revitalisering van de aanpalende Pancratiuskerk leidde, kan het resultaat niet erg waarderen. “Continuïteit en vernieuwing horen samen te gaan. In Heerlen wordt dat vaak vergeten, daar is het meestal vernieuwing in plaats van continuïteit. Het gaat me niet om een slap compromis tussen die twee. Ook niet om nabouwen van wat was. Maar met een paar heel simpele ingrepen zoals het aangeven van lijnen of het met glasplaten tonen van opgravingen zou de geschiedenis zichtbaar gemaakt kunnen worden.” Wijzend naar een hoop oude stenen aan de rand van het plein: “In elk geval duidelijker dan nu met dat mallotige stukje walmuur is gebeurd.”

Het is niet eens onwil, denkt Mertens. Het zit gewoon niet in de manier van denken van de plaatselijke bestuurders en ambtenarij. De monumenten die Heerlen met trots vervullen, stammen veelal uit de hoogtijdagen van de mijnen. Met het opknappen van de Pancratiuskerk en het onder zijn redactie verschenen boek Sint Pancratius in het hart van Heerlen hoopt hij bij te dragen aan een breder historisch besef.

De Pancratiuskerk  ademt negen eeuwen geschiedenis. Heerlen veranderde voortdurend en de kerk veranderde mee. Een mooi voorbeeld van verandering is de toegang van de kerk. Wie goed kijkt, ontdekt onder de zuidmuur van het schip nog de drempel die de gelovigen vroeger overschreden bij het binnentreden van de kerk. Veel Romaanse kerken ging je op die manier binnen. De huidige ingang – met daarboven een uitbundig lachende Maria-met- kind van beeldhouwer Charles Vos – bevindt zich aan de zuidkant van de toren.

Noodgedwongen, geeft Mertens aan. “Idealiter had deze aan de westkant (voorkant) van de toren gezeten. Dan keken de gelovigen via het brede middenpad uit op het altaar. Zo’n inrichting met een as midden door het gebouw is typisch voor de neogotiek, voor het triomfantisme van de toenmalige kerk. De gelovige moest zich klein voelen, het geloof moest imponeren.”

In de voor Heerlen veelbewogen twintigste eeuw lieten de nodige grote namen hun sporen na in de Pancratiuskerk. Mertens is vooral te spreken over de uitbreiding uit 1903 door architect Jos. Cuypers. “Zijn vader Pierre Cuypers en diens tijdgenoten werkten sterk historiserend en hadden de neiging om de geschiedenis te corrigeren, nog net even wat mooier te maken. Later in de 20e eeuw werd bij ingrepen juist vaak gekozen voor schreeuwende contrasten met het verleden. Jos. Cuypers had gevoel voor de geest van het gebouw en de plek.”

Frits Peutz ontwierp het in 1935 geopende Glaspaleis. Juist vanwege de nabijheid van de Pancratiuskerk reageerden velen met afschuw op “het architectonisch wangedrocht”. Bijna dertig jaar later had de architect zoveel naam dat hij – zonder discussie vooraf – de kerk zelf onder handen mocht nemen. Mertens is niet zo positief over de uitbreiding die Peutz in 1962 aan de zuidoostkant realiseerde. “Zijn gevoel voor vorm staat buiten kijf, zijn gevoel voor de maatvoering van het bestaande gebouw was minder.” Als verzachtende omstandigheid draagt hij aan dat de ontwerper een lastige opgave had omdat hij maar op één plek kon uitbreiden. Bij de recente revitalisering is de door Peutz bijgebouwde zijbeuk van de kerk afgesloten. “De eerste geslaagde operatie in het kader van de krimp”, lacht Mertens. Wat tot voor kort gewoon een gedeelte van de kerk was, is nu in gebruik als bijsacristie. “Zodat er plaats is om spullen op te bergen en waardoor de echte sacristie wat mooier oogt.”

Mertens‘ revitalisatie stond in het teken van kleur, licht en ruimte. Voor dat laatste kon hij ook zorgen omdat door het teruglopende kerkbezoek kon worden volstaan met veel minder  banken. Het beeld van Christus op de koude steen, toegeschreven aan Jan van Steffesweert, en twee panelen van Pieter Coecke van Aalst springen nu meer in het oog. Net als de uit de bezettingsjaren stammende gewelfkunst van Charles Eyck (Mertens: “Uit zijn rijke, overtuigende periode, nog voordat hij een veelschilder werd”) en de glas-in-loodramen van Eugène Laudy.

Mertens maakt zich geen illusies. In de Pancratius is niets voor eeuwig, maar met zijn revitalisatie kan de kerk weer jaren mee. “Bovendien is er door de inbreng van tal van specialisten, ook vastgelegd in het boek, zicht gekomen op heel veel onbekende geschiedenis.”

Piet Mertens (red), Sint Pancratius in het hart van Heerlen. Met fotografie van Kim Zwarts. Uitgeverij Vantilt Nijmegen. 192 blz. 24,50 euro.