Tijdens zijn leven verkocht Vincent van Gogh niet één schilderij. Dat zijn werk toch de wereld veroverde, kwam door Jo Bonger, de vrouw van zijn broer Theo. Als 17-jarige had ze al het idee dat ze “iets groots of edels” tot stand wilde brengen, leest KOEN KLEIJN in haar vuistdikke, maar vlot geschreven biografie.
De jonge Groningse kunstenaar Nol Koning beproefde in 1887 een tijdje zijn geluk in Parijs. Hij ontmoette er Theo van Gogh, een kunsthandelaar met een invloedrijke positie bij de grote firma Goupil & Cie, en ook diens oudere broer, de wat merkwaardige maar hartelijke Vincent. De broers ontfermden zich over de jongeman. Toen Vincent in het voorjaar van 1888 naar Arles vertrok, mocht Koning in diens oude kamer in Theo’s appartement in de Rue Lepic verblijven. Toen hij in januari 1889 weer terug was in Nederland, schreef Vincent hem vanuit Zuid-Frankrijk: “Weet ge reeds dat Theo geëngageerd is en in betrekkelijk korten tijd trouwen zal met een Amsterdamsch meisje?”
Dat meisje was Johanna ‘Jo’ Gezina Bonger (1862-1925), aan wie Hans Luijten, senior onderzoeker bij het Van Gogh Museum, een vuistdikke maar opmerkelijk vlotte en charmante biografie heeft gewijd. Toen Vincent over het aankomende huwelijk schreef had hij Jo nog niet ontmoet, maar toen Theo hem eind december 1888 in Arles kwam opzoeken had deze hem al uitvoerig over haar verteld. Zij aan zij hadden de broers op bed liggen praten, zoals ze dat in hun vroege jeugd in Brabant ook vaak hadden gedaan – zo beschreef Theo het althans in een brief aan hun moeder. Die reageerde vertederd: “Hoe aandoenlijk, van Zundert, zamen op een kussen.”
In Luijtens boek, gebaseerd op rijk bronnenmateriaal, waaronder niet eerder gepubliceerde dagboeken, documenten en brieven, blijft de persoon Jo Bonger een beetje in de schaduw van het enorme werk dat zij in dienst van haar ongelukkige zwager zou gaan verrichten. Luijten schrijft dat zij zichzelf daarbij wegcijferde en opofferde, en daardoor nooit helemaal zicht kreeg op wie zij zelf was.
Jo Bonger was een echt Amsterdams stadskind. Als jonge vrouw was haar ontwikkeling mede bepaald door de vrouwenemancipatie van de tweede helft van de negentiende eeuw. Ze had een sterk rechtvaardigheidsgevoel en voelde zich aangetrokken tot het opkomende socialisme; ze was verstandig, gevoelig en gemoedelijk. Na de middelbare school had ze een opleiding tot docent Engels gedaan, en les gegeven op verschillende meisjesscholen. Later werd ze vertaalster van romans en verhalen die in belangrijke tijdschriften werden gepubliceerd. Ze was, kortom, een zelfstandige jonge vrouw, en tot veel in staat. Als 17-jarige had ze al het idee dat ze “iets groots of edels” tot stand wilde brengen.
In de liefde was ze minder succesvol. Ze onderhield een lange relatie met de geneeskundestudent Eduard Stumpff, maar die verbrak ze. In dezelfde tijd overleden twee van haar meest dierbare vriendinnen en vertrok haar broer Andries, op wie ze erg was gesteld, naar Parijs. Volgens Luijten was ze daarom op zoek “naar een nieuw iemand aan wie ze zich kon overgeven”. Dat werd Theo van Gogh, die ze via Andries leerde kennen. Beide families gingen met de romance akkoord; op 5 januari 1889 kwam Theo met de nachttrein naar Amsterdam, waar de verlovingsreceptie werd gevierd.
Even daarvoor had hij in het ziekenhuis van Arles zijn broer bezocht na diens beruchte kerstcrisis – het geval met het oor. In de aanloop naar de verloving had hij Jo al over de problemen rond Vincent verteld. Opwekkend was dat allemaal niet, zeker toen zijn psychische problemen Vincent in 1889 dwongen tot opname in de kliniek in St. Remy – reden waarom hij in april niet bij het huwelijk aanwezig kon zijn.
In zijn brieven aan Jo maakte Theo duidelijk hoe zwaar hem dat viel. Uitgerekend Vincent had bij hem aangedrongen om te gaan trouwen. “Gij weet [niet] hoeveel hij voor mij was, & dat wat er voor goeds in mij zijn kan, door hem werd aangekweekt & aangemoedigd.” De hoop dat Vincent voor Jo dezelfde “raadsman en broeder” zou kunnen zijn als hij voor Theo was, was nu vervlogen, en: “ons beider leven heeft daaraan verloren.”
Van meet af aan maakte Theo aan Jo duidelijk dat het hun beider opdracht was om te voorkomen dat mensen Vincent als een krankzinnige zouden zien. Het was, schrijft Luijten, een dwingende oproep tot “een gezamenlijk verbond, een pact tegen de wereld”, de familie Van Gogh incluis. Voor Jo zou dit verstrekkende gevolgen hebben.
Toen ze Vincent uiteindelijk in 1890, kort na de geboorte van haar zoontje Vincent Willem, voor het eerst ontmoette viel haar dat mee: “Voor mij stond een stevige breed-geschouderde man met een gezonde kleur, een vroolijke uitdrukking en iets zeer vastberadens in zijn voorkomen. Hij is volkomen gezond, hij ziet er veel sterker uit dan Theo.”
Het vervolg is bekend. Vincent stierf in juli van dat jaar. Theo raakte in een depressie, werd opgenomen in een gesticht in Auteuil, en daarna overgebracht naar het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht, waar hij op 21 januari 1891 overleed. Het huwelijk met Jo Bonger had nog geen anderhalf jaar geduurd.
Jo bleef achter als 26-jarige weduwe met een kind van amper een jaar oud. De titel van de biografie, Alles voor Vincent, is dan ook dubbel op te vatten: ze zou haar verdere leven aan twee Vincenten wijden, de opvoeding en het geluk van de ene, de reputatie van de andere. Vijfendertig jaar lang deed ze er alles aan om het werk van Vincent wereldwijd erkend te krijgen. Wie de huidige waardering voor Vincent van Gogh ziet, moet zich realiseren dat dit zonder de volharding van Jo Bonger volkomen anders was geweest.
Ze kreeg uit de nalatenschap van Theo het complete oeuvre van Vincent toebedeeld, vele honderden schilderijen en tekeningen. In Bussum was ze na de terugkeer uit Parijs een pension begonnen. Alle door Theo en Vincent nagelaten brieven en documenten werden daar in kasten opgeborgen; de schilderijen stonden op zolder. Zij bewaarde die “als een hamster”, zou haar zoon Vincent later zeggen. In het najaar van 1890, toen Theo al niet meer aanspreekbaar was, had ze al eens zelf geregeld dat er schilderijen en tekeningen van Vincent werden geselecteerd voor een tentoonstelling in Brussel. “Een doorslaggevend moment”, schrijft Luijten: ze had Theo’s rol van pleitbezorger van Vincents werk overgenomen.
In het beheer van de nalatenschap werd ze steeds behendiger. Ze verkocht schilderijen uit haar collectie, soms een paar tegelijk, dan weer een tijdje niets, om de markt niet te verzadigen. Ze leende werk uit aan tentoonstellingen, spande zich bijzonder in voor de uitgave van de briefwisseling en zag hoe “de Van Gogh-machine” geleidelijk op stoom kwam.
Ze deed ook het nodige speurwerk. Daarvoor moest ze soms terug naar Van Goghs diepe wortels in Brabant. Vincent had als beginnende schilder twee jaar in Nuenen gewerkt, vanuit de pastorie van zijn vader. Toen hij eind 1885 van daaruit naar Antwerpen was vertrokken om er naar de kunstacademie te gaan, had hij een groot deel van zijn werk achtergelaten. Theo had een flink deel van die vroege schilderijen en tekeningen gekregen, maar toen moeder Van Gogh begin 1886 uit Nuenen verhuisde, was de rest van de boedel opgeslagen in Breda. Niemand had daar meer naar omgekeken.
In 1903 probeerde Jo in het belang van “de minderjarige erfgenaam”, haar jonge zoon Vincent Willem, te achterhalen wat er met die “Bredase kisten” was gebeurd. Een advocaat onderzocht de zaak: tientallen werken uit Van Goghs Nederlandse periode bleken voor een symbolisch bedrag van 1 gulden bij een opkoper terecht te zijn gekomen die ze had doorverkocht.
In 1901 trouwde Jo met de kunstenaar en criticus Johan Cohen Gosschalk. Het bleek een moeizaam huwelijk. Johan was intelligent en kunstzinnig, maar ook wispelturig en introvert. Hij vond dat Jo’s fixatie op de Van Gogh-nalatenschap haar vriendelijke – vrouwelijke – persoonlijkheid had verhard. Dat beviel hem maar matig: “Jij, mijn schat, jij hebt naast veel doorzettends en taais, ook veel echt vrouwelijke zachtheid, teerheid, fijnheid van voelen en denken. Denk niet dat ik die eigenschappen van doorzetten, dat misschien wel een hardheid werd, niet apprecieer. Maar ik zou toch misschien niet van je houden, als je niet ook dat echt vrouwelijke had.”
Een doorbraak in Jo’s inspanningen om het oeuvre van haar zwager onder de aandacht te brengen was de tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam in 1905. “In omvang zou deze Van Gogh-tentoonstelling in de geschiedenis nooit meer worden geëvenaard”, schrijft Luijten – al was het modernistische werk van Van Gogh voor sommige recensenten nog steeds een brug te ver. “‘t Is een schandaal om zulk prulwerk te durven exposeeren”, vond Het Nieuws van de Dag.
Door de botsende meningen over de expositie ontstond een levendig debat en stroomde het publiek toe; dat Jo Bonger honderden guldens spendeerde aan publiciteit, zal zeker een handje hebben geholpen. Even strategisch was de schenking dat jaar van twee werken aan het Rijksmuseum, de geste leverde haar een ministerieel bedankje op. In de jaren na de tentoonstelling in het Stedelijk volgden exposities in binnen- en buitenland elkaar op, en kwam de verkoop goed op gang. “We hebben ’t toch maar knap gedaan, al zeg ik het zelf”, schreef ze na de tentoonstelling aan Cohen Gosschalk.
Een tweede scharnierpunt op de weg naar wereldroem, en opnieuw een bewijs van haar talent voor marketing, was de uitgave van de Brieven aan zijn broeder, ook in Duitse en Engelse vertaling, vanaf 1914. Als geen ander zag ze zich de commerciële waarde van de brieven belang van de brieven, als ook de biografische correctie die de uitgave ervan op de beeldvorming rond Vincent van Gogh zou hebben. Hij was allesbehalve een berooide, contactgestoorde, geniale gek, maar, zoals Luijten schrijft, “een genuanceerde persoonlijkheid die door sommigen van zijn kunstbroeders wel degelijk werd begrepen en door Theo’s financiële ondersteuning een redelijk inkomen had.”
In het leven van Jo van Gogh-Bonger zou tot het laatst alles om de twee Vincents blijven draaien, haar zoon en haar wonderlijke zwager. Dat Vincent van Gogh door haar wereldberoemd werd, en niet werd versleten als een malende krankzinnige, was haar grote verdienste – maar het was toch vooral een eerbewijs aan Theo, haar eerste en enige grote liefde.
Hans Luijten, Alles voor Vincent. Het leven van Jo van Gogh-Bonger. Uitgeverij Prometheus, 620 blz.