In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.

In de afdeling ‘huiselijk leven’ in het regionaal-historische museum sta ik ineens voor een Senseo koffieapparaat. Het moet een van de meest recente toevoegingen aan de collectie zijn, de succesformule van Philips en Douwe Egberts is van 2001. 

Wat heb jij hier verloren, wil ik het apparaat vragen – ik koester geen positieve herinneringen aan zijn diensten. Omdat ik miljoenen keren ben verkocht, zou het machientje antwoorden, en vervolgens fier flikkeren met zijn knopje. Maar het blijft stil. De pratende koffieautomaat zou nog twintig jaar op zich laten wachten. Pas vorig jaar verscheen de eerste koffiemachine die antwoord geeft als je om een dubbele espresso vraagt, te kort dag om al in dit museum te pronken.

Een pratende koffiemachine… vroeger had je de kastelein die een kop koffie opfleurde met een vriendelijke babbel. Maar dat vroeger alles beter was, is niet alleen een gemeenplaats, het is ook gewoon niet waar. Geen betere plek om daarachter te komen dan een willekeurig stads- of streekmuseum. In het begin kijk je nog geamuseerd naar de spinnenwielen, en lijkt het slapen in zelf gewoven linnen een ervaring die je ‘dichter bij de natuur’ en ‘in contact met je eigen creatie’ brengt. En wat enig, die zwenkbare strijkplank in die jaren zestig inbouwkeuken!

Maar anders dan een pretpark of een re-enactment festival is een historisch museum er niet om ons te pleasen. Zo’n museum is van nature uitleggerig en nuchter. Je hoeft maar één tekst te lezen en elk vleugje nostalgie wordt de zaal uitgeblazen. Bij dorsvlegel, weefstoel en boterkarnton gezellen zich ineens de omstandigheden waarin ze werden gebruikt, zoals werkdagen van vijftien uur (zonder kinderopvang) en miserabele huisvesting. 

Ook die geinige keuken lijkt ineens een gevangenis wanneer je beseft dat tot 1956 een vrouw haar baan kwijtraakte zodra ze getrouwd was. Haar creativiteit en toekomstdromen gingen bij haar hypermoderne strijkplank in stoom op.

Op zo’n moment zou ik normaal gesproken ‘wat hadden de mensen het vroeger toch moeilijk’ denken, en ‘wat hadden ze weinig te kiezen’. Ik zou opluchting voelen over het feit dat ik op deze plek van de planeet leef, en dat het 2022 is. Voor even zie ik mezelf op een denkbeeldige tijdlijn in de geschiedenis, op een plek die zo gek nog niet is. En, belangrijker: elke generatie gaat het beter met ons. Wie van ons zou er, nu we de wasmachine hebben, nog terug willen naar de wasplank? 

Maar hier, vanmiddag, in dit museum wil het met die tijdlijntevredenheid niet lukken. Het is de Senseo die het verpest. We staan op dezelfde plek op die tijdlijn, face to face. Toch ben ik niet blij met wat ik zie: een massaproduct van plastic. Uitgevoerd in verschillende kleuren, zodat de consument de illusie heeft van een individuele keuze. 

Wat ik ook zie. Op enig moment gingen de DE-koffiepads van 7,5 gram naar 7 gram. Een kostenbesparing van één eurocent per pad leverde het Amerikaanse moederbedrijf van Douwe Egberts miljoenen op – ten koste van de consument, die een nóg flauwere bak koffie krijgt voorgeschoteld. 

Is dit hoe ik hoop dat het tijdperk waarin ik leef herinnerd zal worden? Ik denk erover na bij een kopje koffie in café Parking. Het ligt niet alleen op steenworp afstand van het museum, het lijkt zelf ook stilgevallen in een eerder tijdperk. De uitbater, een vriendelijke zestiger, zet het zilveren dienblaadje voor me neer met de woorden ‘voilà, pour la petite princesse’. 

Zo zal ik het aan de volgende generaties uitleggen: het was het tijdperk waarin je kon kiezen tussen een mannelijk chauvinistische bediening en een beleefd converserende koffiemachine.