Tweeëntwintig jaar geleden vestigde Ingeborg Meulendijks zich in een klooster in Steyl, bij Venlo, waar ze van de paters tien verlaten cellen ter beschikking kreeg. Intussen woont en werkt ze in een grote lichte ruimte boven in het klooster, met uitzicht op de tuin. ‘In deze snelle wereld heb ik vaak behoefte aan vertraging. Dan ga ik bijvoorbeeld heel lang aan een plankje schuren.’

De oude Egyptenaren gaven hun doden grafgiften mee die van pas konden komen in het hiernamaals: huisraad, voedsel en kleding. De meest fascinerende vondsten in de oude tombes zijn vaak schaalmodellen: miniaturen van graanschuren, werkplaatsen en woonhuizen. Op die manier zou de dode ook aardse bezittingen mee kunnen nemen naar een volgend leven. 

Ik moet er aan denken als ik door het atelier van Ingeborg Meulendijks loop, ze is even koffie aan het zetten in een andere kamer. Het is stil hier, en opvallend veel lege vloer. Op tafels staan houten schaalmodellen. Grote zwart-wit foto’s, gemaakt in diezelfde maquettes, hangen aan de muur. Door lichtinval op de muur, een opengeslagen boek op tafel, een bed met een net beslapen kussen laten de foto’s je vergeten dat deze ruimtes niet echt bestaan. Ze suggereren aanwezigheid, alsof de bewoner net even weg is. 

Werk en ruimte zijn zo in harmonie dat het lijkt alsof hier de omgekeerde weg is bewandeld: eerst bouwde Ingeborg haar maquettes, waarna het atelier, het klooster en de tuin er als vanzelf omheen groeiden. Zat het heelal niet al verborgen in één minuscuul deeltje, net voor de oerknal? 

Wat voor soort ruimtes probeer je te creëren met deze modellen?

Vanaf 1997 werk ik aan Het geheime huis, een project met een sterk autobiografische component. Niet zoals in een roman, maar gebaseerd op feitelijke dingen uit mijn directe omgeving. Ruimtes waar ik in verblijf, raken er in gekopieerd, ook de stoel waar jij nu op zit komt er in terug. Hoe de ruimte in mijn hoofd en de ruimte buiten mijn hoofd in elkaar overlopen, dat is eigenlijk de essentie van mijn werk. Architecten zeggen vaak, “Dit zijn zo’n mooie ruimtes, die kun je toch echt laten bouwen?”, maar voor mij is dat niet interessant. Via de omweg van de maquette probeer ik bij het moment te komen dat het licht precies goed valt, en dit te vangen in een foto.’

Je zoekt een lichtinval die er eerder nog niet was? 

‘Precies. Wat al die ruimtes gemeen hebben is een verlangen, een fascinatie voor dat licht. Soms zit ik vast, dan heb ik wel ideeën, maar dan lukt het niet om de juiste plattegrond te maken. Dan maak ik als warming up een mini-meubel. Tijdens het maakproces denk ik na over de ruimte: een schrijftafel is anders dan een werktafel, er moet licht van links komen vanwege mijn rechtshandigheid, en zo ontstaat er langzaam een ruimte.’

Al tijdens haar studie aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht was er bij Ingeborg Meulendijks (Helmond, 1968) een interesse in het verschalen van dingen; ze studeerde af met een serie boeken met miniatuurtekeningen. Het was het 17de eeuwse kabinetpoppenhuis van Petronella Oortman in het Rijksmuseum dat haar verbeelding écht aanwakkerde. ‘Ik ben toen miniatuurmeubels gaan maken. Aanvankelijk stiekem, want ik dacht: “Een vrouw in de kunst die poppenhuizen maakt, dat zijn alle clichés bij elkaar, dat kan echt niet meer”.’ 

Vanaf dat moment bouwde ze ideeën voor grotere installaties eerst op schaal. Uiteindelijk liet ze de uitvoering op ware grootte helemaal achterwege; daarvoor in de plaats kwamen de foto’s. Vanaf het begin werkt ze consequent in schaal 1 op 7, de schaal van de barbiepop. ‘Bij dat formaat hoef je niet te prutserig te zijn.’ 

In je foto’s lijkt de tijd stil te staan.

‘Het eerste huismodel dat ik maakte had als titel The Unhurried. Mijn toenmalige atelier was in een oude geitenstal en daar stond een whiskykrat met die tekst, precies wat ik zocht. Mijn werk gaat over afremmen, dat doe ik door heel arbeidsintensief te werken. In deze snelle wereld heb ik behoefte aan periodes van vertraging. Dan ga ik bijvoorbeeld heel lang aan een plankje schuren. Soms vraag ik me ook wel eens af hoe ik die traagheid kan verantwoorden. Zo heb ik hier in de kast een wat ouder werk liggen, een miniatuur vloerkleed geweven van mijn eigen haar. In dezelfde periode dat ik daarmee bezig was, werd er een fietspad aangelegd tussen Smeermaas en Maastricht. Toen dacht ik: “Nu moet ik vast uitleggen wat ik in die tijd nog meer heb gedaan”.’

Je bent hoofd van de masteropleiding Interieur aan de Academie van Architectuur in Maastricht. In de architectuur zijn schaalmodellen steeds meer vervangen door digitale renderings.

‘Ik zie zelden een goede rendering. Het is wel mogelijk om het goed te doen, maar dan moet je er net zo lang mee bezig zijn als met een maquette in hout of karton. Renderings zijn te perfect, omdat ze snel gemaakt worden. Kijk naar dit gebouw: er zitten oneffenheden in het stucwerk, er is wat overheen geschilderd, er zitten kieren in het houtwerk, juist dat maakt het realistisch. Om die details te zien moet je langer kijken, intensiever observeren. Er zijn nog weinig architectenbureaus die tijd hebben om modellen te maken, terwijl maquettes om allerlei redenen waardevol zijn. Het is een vorm van poëzie in de architectuur, waar ik me op wil richten.

Digitaal kun je makkelijker fouten uitwissen dan in hout of karton. Gaat er veel mis bij jou?

‘Aan de lopende band. Ik krijg vaak de reactie dat het er allemaal zo beheerst uitziet, maar ik ben vooral een tekenaar. Ik kan eigenlijk helemaal niet zo goed dingen maken. Fouten maken gaat allereerst over acceptatie: moet ik opnieuw beginnen, of biedt de fout een nieuw inzicht? Het doel is niet het uitproberen van materiaal of techniek, maar het uitproberen zelf. Het gaat niet om perfectionisme, het gaat erom dat er dingen gebeuren.’

Dit is het 17de deel in een reeks over kunstenaars en ontwerpers in hun werkomgeving.