Door de zondvloed van half juli kwam ook Kasteel Wijlre onder water te staan. In Hedge House, het kunstpaviljoen in de tuin, reikte het water tot vier meter. De kunstwerken werden gered, de expositie over de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel moest worden afgeblazen. CYRILLE OFFERMANS was een paar dagen eerder gaan kijken.
Aan het oermodel van de blokkendoos is sinds de negentiende eeuw niets veranderd. Hier in huis, in een vroegere kinderkamer, bewaren we nog een oud exemplaar, een kubusvormig houten kistje met schuifdeksel en gevuld met kleinere houten kubusjes, ten dele diagonaal gehalveerd of in vieren gedeeld. In een andere, wat grotere kist is de inhoud gevarieerder: behalve kubusvormen ook plankjes, kogels, cilinders in diverse formaten. Wij speelden er omstreeks 1950 mee op de kleuterschool, onze kinderen dertig jaar later, en nu onze kleinkinderen. De truc is dat je al die blokjes ook weer heel precies moet opruimen; als je dat niet doet wordt je slordigheid genadeloos afgestraft door een schuifdeksel dat niet dicht wil.
Niet eerder had ik het me afgevraagd, maar die eerste, blijkbaar onverwoestbare blokkendoos is een ontwerp van Friedrich Fröbel, de man naar wie de latere fröbelscholen zijn genoemd. Het woord prijkt hier en daar nog op een oude gevel, het desbetreffende schooltype is na de Tweede Wereldoorlog opgegaan in bewaar- en kleuterschool.
Evenmin had ik me gerealiseerd dat die simpele blokkendoos halverwege de negentiende eeuw niet minder dan een revolutionaire uitvinding was, ja zelfs onderdeel van een pedagogisch en didactisch grondslagenconflict op het scherp van de snede. En al helemaal niet dat de sporen daarvan een halve eeuw later nadrukkelijk zichtbaar waren in de curricula van de belangrijkste school voor moderne architectuur, vormgeving en kunst: het Bauhaus.
Wij zijn geneigd de (her)ontdekking van het creatieve potentieel van het kind, tegelijk met dat van de ‘wilde’ en de psychiatrische patiënt, toe te schrijven aan zelfbenoemde ‘barbaren’ als Jean Dubuffet en Karel Appel; niet helemaal ten onrechte, maar in het Bauhaus had die ontdekking al veel eerder plaatsgevonden. Wel met één belangrijk verschil: van zomaar wat aanrotzooien was daar geen sprake. In de voor alle studenten verplichte ‘Vorschule’ ging het er gedisciplineerd aan toe. Onder leiding van vooraanstaande kunstenaars als Paul Klee, Wassily Kandinsky en Oskar Schlemmer werd er ‘systematisch’ geoefend, als betrof het een logisch vervolg op het innovatieve spel met de blokkendoos in de fröbelschool. Klee’s Pädagogisches Skizzenbuch geeft daarvan nog steeds een idee, zijn werk is er een sublieme demonstratie van. En het werk van een van diens oorspronkelijkste leerlingen, de bijna vergeten Alma Buscher, zou zelfs rechtstreeks aan het brein van Fröbel ontsproten kunnen zijn.
Al met al kan het daarom niet verbazen dat het Hedge House in Wijlre een expositie wilde wijden aan Fröbel en een aantal latere geestverwanten. De expositie was net open toen half juli een zondvloed van water, modder en troep naar binnen stroomde. De kunstwerken werden ternauwernood gered, sommige moeten worden gerestaureerd. De expositie is intussen van de baan. Ik had het geluk er kort daarvoor al te zijn geweest, voor een preview.
Klee en Buscher, viel me op, bleven onvermeld in de presentatie. Het ging hier, in de traditie van het Hedge House, om minimalistische en conceptuele kunstenaars die, vermoedelijk zonder het te weten, enigszins in de geest van Fröbel werken. Daan van Golden, Donald Judd, Erwin Heerich, Ad Dekkers, Eva Rothschild en David Renggli getuigen van de Spirit of Kindergarten – een verwantschap waar recentelijk vooral door de Amerikaan Norman Brosterman op is gewezen in diens Inventing Kindergarten.
Friedrich Fröbel (1782-1852) was een romanticus, al beantwoordt hij geenszins aan het stereotiepe beeld daarvan. Zeker, over zijn kindertijd zou met gemak een variant van Alleen op de wereld geschreven kunnen worden. Zijn moeder stierf in zijn eerste levensjaar, zijn vader was als dominee ‘een theoloog van de oude stempel’; op zijn tiende werd Friedrich, vereenzaamd en ongelukkig, ondergebracht bij een oom, ook al een dominee. Troost zocht hij in de bossen bij Thüringerwald, in de buurt van Weimar, dezelfde omgeving waarin Goethe zijn kennis van de natuur verdiepte.
Hoezeer fysiek en zintuiglijk onder de indruk van flora en fauna, de leergierige Fröbel was toch bovenal, ver voor Darwin, geïnteresseerd in het doorgronden van de overweldigende ‘onderlinge samenhang van al wat leeft’. Het middel daarvoor: geconcentreerde observatie. Hij wilde boswachter worden, later landmeter; hij studeerde mineralogie, fysica, botanica, boomkunde en… architectuur, maar werd uiteindelijk, mede geïnspireerd door de Zwitserse pedagoog Pestalozzi leraar en auteur.
De minister vreesde dat die spelende kinderen zouden uitgroeien tot toekomstige barricadebestormers.
Het kind, aldus Fröbels verlichte overtuiging, was geen onvolmaakte volwassene, een wezen dat zo snel mogelijk van die aanvankelijke manco’s bevrijd moest worden, de leraar dus ook geen exorcist en de school geen purgatorium. Het moest gedaan zijn met blinde gehoorzaamheid en lijfstraffen. Het kind mocht niet langer met ‘kennis’ worden volgepropt en gedrild, het leerde van jongs af aan het best op natuurlijke wijze, spelenderwijs en uit eigen ervaring: ‘onze eerste filosofieleraren zijn onze voeten, handen en ogen.’
Fröbel schreef daarover niet alleen de nodige boeken, hij werkte zijn ideeën ook praktisch uit, bijvoorbeeld in het geïllustreerde liedboek Mutter- und Koselieder, dat de moeder als vanzelfsprekend bij het spel betrekt en, omgekeerd, het kind bij de wereld van de volwassenen. Blijvende faam verwierf hij met zijn Spielgaben (speelgeschenken), ontworpen om de kinderlijke fantasie te stimuleren, hun manuele motoriek te verfijnen en hun ruimtelijk inzicht te vergroten. Daarvan is de blokkendoos in diverse, ook gekleurde varianten het beroemdste en meest nagevolgde voorbeeld. Het speelgoed (ik denk ook aan het vlechtmatje en de prikpen met papier) is nooit af; ook dicteert het geen lineaire toepassing, integendeel, de gebruiksaanwijzing moeten de kinderen zelf bedenken. De ‘speelgeschenken’ vormen het materiaal waarmee zij eindeloos veel ontwerpen, twee- en driedimensionaal, kunnen uitvoeren.
In 1840 stichtte Fröbel zijn eerste Kindergarten, in Bad Blankenburg, een omgeving waar zingen, dansen, natuurobservatie en het vrije spel met de Spielgaben de belangrijkste leermiddelen waren. Maar in de revolutionaire woelingen van 1848 stuitte het antiautoritaire concept ook op verzet. In 1851 vaardigde de Pruisische minister van cultuur een verbod uit; in die spelende kinderen vreesde hij de toekomstige barricadebestormers, in de Kindergarten zag hij de vroegste voedingsbodem van een gevaarlijk socialistisch en atheïstisch gezwel dat rücksichtslos moest worden weggesneden. Vergeefs, al dat bange gescheld. Fröbels kindvriendelijke ideeën kregen op grote schaal navolging, eerst in eigen land, spoedig ook in Oostenrijk, de VS, Japan, Italië, Nederland en andere landen.
Het gaat misschien wat ver om in de Kindergarten de bakermat van het modernisme te zien. Omgekeerd kan wel worden geconstateerd dat menige modernistische architect en beeldend kunstenaar met dankbaarheid terugkijkt op die Kindergartentijd. Frank Lloyd Wright bekent in zijn testament dat hij nog op zijn negentigste met de esdoornblokken uit die jaren speelde. Hij zag de verdienste van Fröbel vooral in het gevoel dat hij wekte voor ‘de ritmische structuur en de modulaire opbouw van de natuur’.
Bauhaus-oprichter Walter Gropius ontwierp in 1924 ter gelegenheid van de 75ste sterfdag van de bewonderde pedagoog een Friedrich-Fröbelhuis in Bad Liebenstein. Het ging daarbij behalve om een Kindergarten ook om woningen voor de kleuterleiders en -leidsters, een uitgebreid studiecentrum, tuinen inclusief moestuinen en een natuurgebied. Tot uitvoering van de plannen kwam het niet wegens gebrek aan politieke en financiële ondersteuning van de overheid. Maar van het tot in de details uitgewerkte ontwerp gebruikte Gropius een jaar later wel essentiële elementen voor het nog altijd gloednieuw lijkende Bauhaus-hoofdkwartier in Dessau.
Ook als Fröbel niet bij name voorkwam in de leerplannen van het Bauhaus-onderricht, zijn geest heeft er ongetwijfeld rondgewaard. Het duidelijkst aanwijsbaar is dat in het werk van Alma Buscher, een van de tweeënvijftig vrouwen (bij vijfennegentig mannen) die in 1922 in Weimar aan haar studie begon en vier jaar later, als medewerkster, meeverhuisde naar Dessau.
Met de nog steeds verkrijgbare 22-delige bouwdoos kan een schip, maar evengoed een ballerina of een landschap worden gemaakt.
Opzienbarend was haar bijdrage aan het Haus am Horn, de in het kader van de eerste grote Bauhaus-expositie ontworpen modelwoning, waarvoor Buscher een geheel op het kind toegespitste kinderkamer ontwierp, een novum in de geschiedenis van de architectuur. Veel strak vormgegeven meubeltjes waren multifunctioneel; een luiertafel kon in een handomdraai worden veranderd in een schrijf-, teken- of knutseltafel, een dressoir in een poppenkast. Daarbij brak zij met de stilzwijgende Bauhaus-doctrine dat alles hagelwit moest zijn. Met dank aan De Stijl, in het bijzonder aan Theo van Doesburg, werd het hele interieur in sprankelende kleuren uitgevoerd.
Kleurrijk en een eeuw later nog immer onmodieus eigentijds is ook haar speelgoed. Haar Wurfpuppen – vlechtachtige, flexibele en onverwoestbare poppen gemaakt van natuurlijke materialen – mogen worden gezien als een uitwerking van Fröbels Spielgabe voor de allerkleinsten, wollen ballen met lusvormig koord. De poppen nodigden de kleuters niet uit om er stilletjes in hun eentje moedertje mee te spelen, maar om er met zijn allen zelfbedachte gooi- en smijtgevechten mee te leveren. Nog een emancipatoir aspect: al het speelgoed van Buscher was genderneutraal. En bovenal: het prikkelde de fantasie, de kinderen móésten er iets mee. Het beroemdste, ook nu nog verkrijgbare speelgoed is een 22-delige bouwdoos waarmee een schip, maar evengoed een ballerina of een landschap kan worden gemaakt.
Eind september zou het Hedge House een recente film van de formidabele Vlaams-Mexicaanse kunstenaar Francis Alÿs vertonen, Childern’s Games. Voorlopig moeten we het doen met het gelijknamige boek. Alÿs ziet film en boek in het verlengde van het schilderij Kinderspelen (1560) van Pieter Bruegel de Oude, dat hij als kind in Antwerpen zag. Film en boek staan ook in de traditie van het surrealisme, waarvan Alÿs de belangrijkste erfenis – de utopische symbiose van ernst en spel, ook in het leven – als geen ander actualiseert. Het historisch geschoolde oog zal geen moeite hebben er sporen van Friedrich Fröbel en Alma Buscher in te ontdekken.