Chequita Nahar stamt af van plantagehouders én van slaven. De sieraden die ze ontwerpt, vertelt ze aan EMILE HOLLMAN, komen voort uit die achtergrond. ‘Toen ik één jaar was, had ik al een ketting en ringen om en oorbellen in.’

’s Morgens als ik onder de douche sta, denk ik na over welke sieraden ik zal dragen. Kijk, deze ring is van een oud-student van me en die geeft vandaag goed weer hoe ik me voel. In deze ring zit chaos, verbazing, verbijstering, alles door elkaar. Maar ook kracht, ik zit in mijn kracht en die wil ik vasthouden. 

Ik heb zoveel sieraden dat ik elke dag een andere keuze kan maken. Soms wil ik per se die ene broche dragen, vanochtend dacht ik: ik ga alleen voor ringen. Nu ben ik ook wel een ringenmens. Soms denk ik: oh nee, deze kleren kunnen echt niet want die passen niet bij mijn sieraden. 

Ik denk dat ik voor ieder gevoel het juiste sieraad heb. En als ik het niet heb, is het niet zo dat ik dat dan ga maken of kopen. Dan probeer ik dat gevoel te benaderen door een aantal dingen bij elkaar te dragen. Mijn ringen staan in de woonkamer op kleine sokkeltjes. Ik loop erlangs en denk, oké, dit niet, dit ook niet, maar dít. Daar heb ik maar een paar seconden voor nodig.  

Als ik sieraden koop, selecteer ik op gevoel of op de gedachte die erachter zit. Vind ik dat verhaal belangrijk en wil ik dat uitdragen? Mijn laatste sieraad kocht ik van Yotam, een Israëlische masterstudent die bij zijn afstuderen in Hasselt een hele mooie presentatie gaf. En ineens zag ik tussen al dat werk een schuurschijf in de vorm van een hart dat opviel tussen al die andere metalen objecten. Hij kwam met zijn verhaal en ik dacht, wauw. Die schuurschijf, te groot om te dragen, gaat natuurlijk over de frictie in dingen; hoe actueel, gezien zijn afkomst, maar wel in een vorm die me aanspreekt.

Chequita Nahar: ‘In Museum Arnhem gebruik ik de tekst van een vrolijk liedje uit mijn jeugd. Nu blijkt dat het over plantagehouders gaat die slaven een brandmerk gaven.’ foto Felix Baumsteiger

De sieraden en objecten die ik in Museum Arnhem laat zien, refereren aan mijn culturele achtergrond, ze raken aan rituelen en tradities. In Suriname zijn sieraden heel belangrijk. Kinderen krijgen meteen bij de geboorte een sieraad met een zwarte kraal aan een speldje, de kraal moet het boze voorstellen en ze beschermen tegen het kwaad. Toen ik één jaar was, had ik al een ketting om en oorbellen en ringen in. Het zit gewoon ingebakken in de cultuur. Als ik een lezing geef, is dat het eerste wat ik laat zien: een foto van mij als meisje, behangen met van symboliek beladen sieraden. En zo gaat het door: nieuwe sieraden bij allerlei belangrijke gebeurtenissen, als je vrouw wordt, als je volwassen wordt, enzovoort.

Symboliek vind ik heel erg belangrijk. Voor de inrichting van de tentoonstelling in Arnhem ben ik teruggegaan naar mijn jeugd. Prodo Gudu noemen we dingen die je met trots draagt omdat ze mooi zijn, maar je ook kunnen ondersteunen. De geesten die je omringen, moet je tevreden stemmen door de juiste dingen te dragen. Dat vind ik een mooie gedachte, zeker in deze tijd: het idee dat er altijd mensen zijn die letterlijk of figuurlijk met je meelopen en je helpen of begeleiden. Met die gedachte ga ik aan de slag: welke kracht, welke symbolen zou ik in mijn werk willen integreren en/of nodig kunnen hebben? 

Een ring is al gelaagd als symbool van de oneindigheid, maar daar kun je nog andere waarden aan toevoegen zoals vriendschap, verbinding, liefde. Die symbolen neem ik niet letterlijk over; ik geef er mijn eigen draai aan. Zo leg ik mijn afkomst in mijn sieraden.

Dat doe ik ook met prapi’s. Een prapi is een kom of teil voor rituele wassingen. Je geeft jezelf over aan degene die zo’n wassing uitvoert, je stelt je dus heel kwetsbaar op. Daarom ook de vertaalslag naar prapi’s van glas. Bij het blazen gaat het om vuur en materiaal dat vloeibaar wordt en uiteindelijk stolt. Pure magie. In dat maakproces herken ik veel van de rituelen uit de Surinaamse cultuur.  

‘Op de Dutch Design Week miste ik de spiritualiteit. Die draagt bij aan hoe wij met elkaar omgaan. Dat is voor mij essentieel’

Soms ga ik de deur uit en denk ik, verrek, ik heb mijn sieraden vergeten. Dan ga ik terug omdat ik een soort leegte voel. Ik kan ook wakker worden met het gevoel dat ik die dag niks wil dragen. Het dragen van een sieraad kan ook emotioneel, cultureel of sociaal beladen zijn, soms wil ik dat allemaal niet met me meedragen. Mijn ringen maken ook deel uit van mijn eigen identiteit, maar die identiteit is niet per definitie een sieraad.  

De tentoonstelling in Arnhem, die ik Wasi Sani heb genoemd, beschouw ik als een onderzoek naar hoe wij onszelf en de wereld om ons heen reinigen, en de rol die voorwerpen en taal hierin spelen. Ik heb ook Luisa Kuschel, een Mozambikaanse sieraadontwerpster uit Berlijn die nu in Maastricht woont, gevraagd hierop te reageren met nieuw werk. 

Geen enkele cultuur staat op zichzelf, Surinaamse rituelen zie ik ook terug in andere culturen. Ik hoop dat ik via mijn sieraden en objecten bezoekers kan laten zien dat er waarde zit in materiaal, in hout of kralen of in vorm, in verhalen. Ja, het gaat om bezieling. Dat is ook wat ik in mijn werk op de kunstacademie in Maastricht probeer uit te dragen. Ik geloof er heilig in dat als een student dicht bij zichzelf blijft, er iets uitkomt dat authentiek is. Alleen op die manier kun je verbinding maken. Als dingen niet resoneren, dan loop je er zo aan voorbij. 

Tijdens de Dutch Design Week ging het dit jaar over maatschappelijke en ecologische vraagstukken. Ik miste de spiritualiteit. Die draagt bij aan hoe wij met elkaar omgaan. Dat is voor mij essentieel. Daarom is taal zo belangrijk, ook in mijn tentoonstelling. In Suriname heb je het Afaka, een fonetische creoolse taal. Ik heb symbolen uit die taal in omslagdoeken geborduurd die bij rituelen worden gebruikt. Zogenaamde pangi zijn doeken die we op een bepaalde manier vouwen, omslaan en binden, pure communicatie, het is taal. Ook daar maak ik gebruik van. 

Natuurlijk word ik als kunstenaar meegetrokken in de discussie over het slavernijverleden. In Arnhem gebruik ik de tekst van een vrolijk liedje uit mijn jeugd. Nu blijkt dat het over plantagehouders gaat die slaven een brandmerk gaven. Ik doe onderzoek naar de herkomst van zulke dingen. Ter inspiratie maar ook om te begrijpen waar ik vandaan kom. Ik ben een mix. Aan vaderskant waren er eigenaren van plantages, aan moederskant waren er slaven. Die dualiteit heb ik in mij.

Wat ik hoop is dat mensen de connectie voelen, nadenken: welke rituelen zijn belangrijk in mijn leven? En zo misschien toch iets van spiritualiteit ontdekken.’

Sieradenontwerpster Chequita Nahar (Paramaribo, 1970) won afgelopen jaar de Françoise van den Bosch Prijs. Onderdeel van de oeuvreprijs is de expositie Wasi Sani in Museum Arnhem. Naast haar praktijk als ontwerpster is ze opleidingsmanager aan de kunstacademie in Maastricht waar ze zelf ook werd opgeleid. Ze behaalde haar master aan het Amsterdamse Sandberg Instituut. In 2000 kreeg ze de Herbert Hofmann-Preis. Haar werk is aangekocht door het Rijksmuseum, de Marzee Collectie, Museum Arnhem, Textielmuseum Tilburg en de DSM Kunstcollectie.