Besjuut

Chrétien Breukers (Leveroy, 1965) verdient de kost als tekstschrijver, maar zijn passie ligt bij de poëzie. Hij is hoofdredacteur van de weblog De Contrabas, stelt bloemlezingen samen, is uitgever en schrijft gedichten. Zijn jongste bundel is drietalig en heet Gysbert Japicx bezoekt het Drielandenpunt. “Er zijn veel mensen die niet dom zijn en toch niks te zeggen hebben. Da’s vrij ernstig.”

De toestand is niet hopeloos

Je bent in deze bundel in de huid gekropen van een Friese dichter uit de zeventiende eeuw. Waarom?
“Japicx was de eerste dichter die in het Fries schreef en is dus de grondlegger van de Fryske literatuur. Zelf ben ik ook anderstalig opgevoed. Niet het Nederlands maar het Limburgs was mijn eerste taal. Die tweetaligheid vind ik fascinerend. Er is weinig over Japicx bekend waardoor ik hem als fictief vehikel kon gebruiken voor een reis van Friesland naar Limburg, dwars door alle streektalen heen, langs de buitengrens van Holland. De bundel is een zelfportret waarin ik speel met taal, identiteit en poëzie.”

Met als eindbestemming het Drielandenpunt.
“Vanaf de Zwarte Haan, een desolaat gebied aan de Friese kust, loopt een Japicxpad dat eindigt in Overijssel. Dat heb ik verlengd tot Vaals. Het heeft wel iets om deze renaissancedichter te laten eindigen bij zoiets onuitsprekelijk lulligs als het Drielandenpunt. Ik laat hem sterven in Moresnet, in het begin van de vorige eeuw een vrijstaat die is uitgeroepen tot thuisbasis van de internationale Esperantobeweging. Op dit lapje grond werd de illusie van een universele taal gekoesterd.”

Waarom zijn de gedichten in het Nederlands, Fries en Limburgs afgedrukt?
“Omdat de reis zich afspeelt in beide provincies.”

Frits Criens vertaalde de gedichten in het Limburgs. Content?
“Zeker. Het lijkt wel alsof ze oorspronkelijk in het Limburgs zijn geschreven. Door het woordgebruik, de klanken en de zinswendingen vind ik de vertaling beter dan het origineel. Het maakt bij mij iets los, alsof een verborgen taallaag is geactiveerd.”

Ik vrees dat woorden als broestig, aorezäömeriers, verzegefuchel en knoevel alleen door Veldeke-adepten worden gebruikt.
“Criens moet niks van Veldeke hebben! Hij is geen taalnationalist. Ik gebruik graag archaïsche woorden, misschien vormt dat de verklaring.”

Geen mens die weet wat de zin “’t Flaertj uch in uer verwaandj gevraet” betekent.
“Daar kan ik niet mee zitten. Het is per slot van rekening poëzie.”

“Om mij heen werden de muren broos” is vertaald als “Om mich haer waerdje de moere wie besjuut”. Is dat niet al te frivool?
“Blijkbaar bestaat er in het Limburgs geen woord voor broos. En broos en beschuit liggen qua associatie dicht bij elkaar. Ik heb er geen moeite mee. Ik heb Frits een zekere vrijheid toegestaan. En is het niet mooi dat in onbruik geraakte woorden worden opgefrist? Joseph Brodsky zegt: dichters moeten de taal ten volle benutten. Dat heb ik ook geprobeerd. Die suffe regionalisten van Veldeke willen dat alles bij het oude blijft. Ze willen niet dat iemand de taal doorgrondt maar precies gebruikt zoals zij het voorschrijven.”

Voel je verwantschap met dialectdichters als Wim Kuipers en Tsjêbbe Hettinga?
“Dat zijn beide geen onaardige dichters. Het punt is dit: goede dichters kunnen in alle talen schrijven.”

Ben je een taalpurist?
“Nee, ik ben niet iemand die spelfouten aankruist. Taal is mijn gereedschap, ik ben er dol op. De ware domheid is niet kunnen formuleren, niet onder woorden kunnen brengen wat je bedoelt. Er zijn veel mensen die niet dom zijn en toch niks te zeggen hebben. Da’s vrij ernstig.”

Je schrijft al 25 jaar gedichten. Ik heb de indruk dat je barokker bent gaan schrijven.
“Ja, dat is zo. Het mag tegenwoordig ronken en rollen. Liever een zin extra dan een zin te weinig. In mijn jeugd was het hermetisme van Kusters, Kouwenaar en Faverey populair. Ik schrijf nu beeldrijker, epischer, retorischer. Ik wil niets meer verzwijgen, maar het letterlijk zeggen.”

In het voorwoord van je bloemlezing ‘25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005’ pleit je voor een ‘bondgenootschap in traagheid’. Komt daar nog iets van?
“Da’s een zaak van lange adem. Ik constateer grote interesse voor poëzie: het wemelt van de stadsdichters, poëziedagen, festivals en poetry slams. Desondanks behalen dichtbundels, zelfs van bekende dichters, kleine oplagen. Ik weet niet hoe dat komt. Ik doe mijn best om de dichtkunst te promoten. De toestand is niet hopeloos. De dichtbundel zal nooit verdwijnen. Al die hippe podiumdichters willen maar één ding: ’n ouderwetse bundel. Het gegeven dat poëzie niet verkoopt wil niet zeggen dat poëzie heeft afgedaan.”

Limburg?
“Dat wordt steeds meer mijn onderwerp. Ik leef ook al sinds 1983 in diaspora en denk veel na over de condition Limbourgoise. In mei 2010 verschijnt mijn boek Mijn Limburg, een alfabetisch lexicon met vijftig lemma’s, van Alaaf tot Zuurvlees. Noem het maar persoonlijke non-fictie. De R is voor André Rieu, een behaagzieke figuur die, omdat hij nooit de liefde van zijn vader heeft gekregen, nu de liefde van de hele wereld zoekt. Daarom speelt ie voor het Preuvenemint-gajes en de ordinaire chique op het Vrijthof op zijn allerbest.”

Chrétien Breukers, Gysbert Japicx bezoekt het Drielandenpunt.
Uitgeverij Friese Pers Boekerij.

Chrétien Breukers: “Die suffe regionalisten van Veldeke willen dat alles bij het oude blijft.”