Wat doet me ertoe besluiten bij een recent bezoek aan mijn ouders in Venlo het kapelletje van Genooi te bezoeken? Is het om een soortgelijke reden als wat Frank Westerman dreef om de heilige Armeense berg Ararat te beklimmen en daardoor te onderzoeken of er nog een religieus residu in hem sluimerde? Nee, niets religieus sluimert nog in mij en van kwezels heb ik een uitgesproken afkeer. Het is iets anders en het heeft te maken met het verschil tussen een plek die in de werkelijkheid bestaat en wat die plek in de verbeelding is geworden.
Het ‘Kepelke van Genuë’ speelt een rol in een aantal van mijn ‘Venlose’ verhalen. Als kind zwierf ik vaak met mijn vriendjes langs de oever van de Maas en geregeld gingen we er vissen. Tijdens die tochten deden we wel eens het kapelletje aan. We troffen bij de ingang een register aan waarin bezoekers verzoeken aan de Heilige Maagd deden. Meestal betrof het de smeekbede een ziekte of gebrek te verhelpen, een enkele keer de dringende vraag te voorzien in een nieuwe brommer of aantrekkelijkere vriend.
Ik verlaat het kerkje en loop het pad af naar de Maas. Eerst langs de sportvelden en daarna langs een groot stoppelveld met kraaien. En ineens weet ik waarom ik hierheen ben gekomen. Het is niet het kapelletje, niet de Maria die wonderen heeft verricht, niet de geur van walmende was. Het is de rivier. De talloze uren die ik als kind aan de oever heb doorgebracht komen in mijn herinnering terug. Het is ‘ôs Mooder Maas’ die me linea recta kan terugvoeren naar mijn kinderjaren. Een moeder die ik in een verhaal heb aangeduid als ‘een moeder die rook naar bederf en riool.’ Vreemd genoeg is dat bederf verdwenen op het moment dat ik aan de oever sta en de geur van het water opsnuif.
‘Je ruikt nooit twee keer dezelfde rivier,’ denk ik teleurgesteld.
Ik buig me voorover en vis een kiezelsteen uit het water. T.S. Eliot noemde de rivier een bruine god, ‘reminder of what men choose to forget.’ Ik verkies niet te vergeten hoe ik hier als kind nadacht over alle dingen die nog te gebeuren stonden. Nadat ik de kiezelsteen heb afgedroogd, stop ik hem weg in mijn jaszak. De steen is tegelijk mijn verleden en mijn toekomst.
Hans Dekkers (Venlo, 1954) schrijft romans, verhalen, gedichten en theaterstukken. Hij woont en werkt in Amsterdam. Op 13 april is hij te gast op de Avond van de Poëzie in Landgraaf. Zijn vijfde roman Lady Di en de verwildering verschijnt in het najaar. Zie ook www.hansdekkers.org
Expats is een estafettecolumn. Voor het volgende nummer geeft Dekkers het stokje over aan componist Bert Spaan.