Niet eerder speelde het Limburgs Symfonie Orkest ‘Le Sacre du Printemps’ van Igor Stravinsky, het stuk waarover diens biograaf schreef dat het publiek nooit eerder muziek hoorde die zo brutaal, wild, agressief en schijnbaar chaotisch was. Bijna 95 jaar later vindt Ed Spanjaard, chef-dirigent van het LSO het stuk “nog steeds verpletterend en baanbrekend.”
De tornado van Stravinsky
Hoe verpletterend ook, de opvoeringen van Le Sacre du Printemps door het LSO zullen eind deze maand niet zo’n schandaal veroorzaken als de wereldpremière, 95 jaar eerder, in het Théatre des Champs-Elysées in Parijs. Op die 29e mei 1913 stonden vier balletten van Sergei Diaghilev in een choreografie van Nijinski van het vermaarde Les Ballets Russes op het programma.
Al vanaf de eerste noten was het rumoerig in de zaal. Toen het doek viel en de dansers zichtbaar werden, kwam een deel van het publiek luidkeels in opstand. Was het de onconventionele choreografie, de expressionistische muziek, het heidense libretto? Hing de onrust al in de lucht die een jaar later zou leiden tot de Eerste Wereldoorlog? Was Parijs weer eens toe aan een relletje? Er is sindsdien veel geschreven over het concert dat de geboorte van de moderne muziek markeert.
In Le Sacre du Printemps probeerde Stravinsky de oerkracht van de natuur te verklanken. Het stuk van ruim een half uur begint voor onze begrippen aangenaam rustig met een fagotsolo die de slapende aarde symboliseert. Evengoed noemde de Zwitserse componist Arthur Honegger alleen dit begin al “de bom die onze stijl en onze techniek radicaal omverwierp”.
Gedurende die aanvangsfase ziet het publiek meisjes snelle, schijnbaar ongecontroleerde bewegingen maken. Ze worden opgejaagd door jongens die hen proberen te vangen voor het huwelijk. Pas later zullen de dorpsoudsten verschijnen die voorgaan in een ritueel waarin een maagd moet dansen tot de dood erop volgt. Dit om de lente gunstig te stemmen. Niks schokkends, tenminste als je in ogenschouw neemt dat het Parijs van die jaren de werken van Joris-Karl Huysmans, waarin vrouwen in weerzinwekkende rituelen werden geofferd aan satanisten, al achter de kiezen heeft. Niettemin is er meteen bonje in de tent. Voorstanders proberen de luid gedebiteerde kritiek te overstemmen door nog harder te applaudisseren.
De enthousiast klappende componist Maurice Ravel is een van hen. Hij wordt voor vuile jood uitgemaakt terwijl collega Claude Debussy het publiek tracht te kalmeren. Componist en criticus Florent Schmitt scheldt dames die anders zulke elegante kreetjes slaken uit voor hoeren van het (sjieke) zestiende arrondissement. De muziekcriticus van The New York Times, Carl van Vechten, tekende later op dat hij zo geëmotioneerd was dat hij aanvankelijk niet eens in de smiezen had dat iemand met zijn vuisten op zijn kop stond te timmeren. Enfin, terwijl Diaghilev boos met de zaallichten knippert en Nijinski zijn dansers toeschreeuwt dat ze vooral dóór moeten gaan, verrichten de inderhaast opgetrommelde gendarmen 27 arrestaties. Het tumult houdt aan tot het einde van de voorstelling.
Stravinsky’s biograaf Roman Vlad zette de gebeurtenis als volgt weg in de analen: “Niemand had ooit zoiets gehoord, het deed geweld aan het heilige concept van schoonheid, harmonie, toon en expressie. Nooit eerder hoorde het publiek muziek die zo brutaal, wild, agressief en schijnbaar chaotisch was. De Sacre kwam aan als een tornado.”
Stravinsky was uiteraard laaiend en noemde de critici naïef en dom. De componist, die tijdens een uitvoering in Londen nog eens met hoon overladen werd en pas na de eerste concertante uitvoering in Parijs (letterlijk) op handen werd gedragen, liet later in zijn testament opnemen dat er met de uitvoering van zijn Sacre nooit gerommeld mocht worden.
Daar werd één keer een uitzondering op gemaakt, toen de Nederlander Maarten Bon van de erven de quatre-mainsversie mocht interpreteren. Bon telde in de Sacre 208 handen die er op 118 instrumenten aan te pas moeten komen. Die instrumentatie verklaart tevens waarom het zo lang duurde dat het LSO Le Sacre de Printemps op het repertoire zette: de bezetting moet ervoor uitgebreid worden.
“Zonder speciale fondsen of samenwerkingsverbanden is het niet te realiseren”, zegt dirigent Ed Spanjaard die het stuk nog steeds “verpletterend en baanbrekend’’ noemt. Maar het LSO is jarig en dat wil wel helpen. Bovendien wil elk zichzelf respecterend symfonieorkest het stuk ooit gespeeld hebben, net zo goed als elke ambitieuze dirigent de Sacre op zijn palmares wenst.
Voor Ed Spanjaard is dat niet anders. Hij hoorde zijn eerste live-uitvoering toen hij veertien jaar oud was. “Ik vond het een kakofonie! Ik heb het stuk goed leren kennen tijdens repetities van Pierre Boulez in Londen, begin jaren zeventig. Het zit dus diep in mijn systeem, maar ik begin weer fris aan.” Overigens geldt de directie van Boulez als een van de meest toonaangevende.
Spanjaard popelt, hoewel hij zich kan voorstellen dat een dirigent de Sacre bewaart voor later. “Een eminente Nederlandse zanger, met een breed repertoire vertelde me onlangs dat hij de Sacre als luisteraar wil ‘bewaren’ tot na zijn pensioen. Hij heeft er veel over gelezen, maar wil de verrassing uitstellen.”
‘Le Sacre du Printemps’, door het LSO onder leiding van Ed Spanjaard. Op 25 april in Theater Heerlen, op 26 april in Theater aan het Vrijthof Maastricht.