Het idee dat oude gebouwen nieuwe ideeën kunnen opleveren, is iets van het laatste decennium. Jarenlang volgde na leegstand bijna onvermijdelijke de sloophamer. “Acties tot behoud van industrieel erfgoed worden serieuzer genomen dan dertig jaar geleden.”
Nee, welbeschouwd is er niemand die het industrieel erfgoed in Limburg op een rijtje heeft. Laat staan van bedreigd industrieel erfgoed. Voor de laatste categorie bestaat een meldpunt, maar Ernst Homburg vermoedt dat daar nul meldingen staan genoteerd van protesten tegen de sloop van een oude fabriek, een in onbruik geraakte spoorbrug, een leegstaande brouwerij of een verouderde energiecentrale.
De laatste publicatie in boekvorm met een poging tot registratie stamt alweer uit 1990. Met enige nadruk legt Homburg, docent aan de Maastrichtse universiteit, Erfgoed in Limburg van J. Starmans en M. Daru-Schoemann op tafel en begint erin te bladeren. Tien minuten eerder hebben we ons neergevlijd op een terras aan Het Bassin, een pittoresk binnenhaventje in Maastricht. Niet toevallig: hier begon in de eerste helft van de 19e eeuw de Nederlandse industrialisatie. Omgeven door de voormalige, inmiddels deels gesloopte en deels herbestemde fabrieken van Sphinx (keramiek) en de Koninklijke Nederlandse Papierfabrieken (nu Sappi). Homburg waaiert door het boek, hier en daar een korte toelichting gevend.
Ineens grijp ik zijn hand. Stop! Blader nog eens terug, alsjeblief.
Mijn oog is blijven hangen bij een bakstenen fabriek met zaagtanddak op bladzijde 75. Die gevel, dat dak, die schoorsteen: ‘Gemeente Wessem, Molenweg 7, Meubelfabriek Smeets’ staat erboven. Het is de fabriek van mijn grootvader. Gebouwd vlak voor en vlak na de Duitse bezetting. Met zijn zes zonen en een man of twintig personeel maakte hij er meubels en multiplex, later meubelplaat. Nog geen vijftien jaar na zijn dood, in 1958, ging het familiebedrijf door intern en extern malheur ten onder.
De foto laat een deel van de oostelijke gevel zien. Op de voorgrond volkstuintjes, op een perceel dat bedoeld was voor een uitbreiding die er nooit zou komen. Blikvanger tot in de wijde omgeving was jarenlang de schoorsteen, met de geblokletterde bedrijfsnaam Smeets erop. De schoorsteen verkeert “in slechte staat”, schrijven Starmans en Daru. De bovenste ringen hellen inderdaad vervaarlijk over. Ik herinner me dat de broers tot het eind toe bleven volhouden dat omvallen was uitgesloten. Hoe ze dat zo zeker wisten? Omdat ze hem zelf hadden gebouwd. Inmiddels heeft een nieuwe eigenaar het gevaarte laten slopen.
De fabriek van Smeets’ Houtindustrie in Wessem werd eind jaren tachtig verkocht, maar behield haar industriële functie. De schoorsteen verdween, de bakstenen gevels verdwenen achter een huid van het zoveelste damwandprofiel. Zou ik, als ‘nabestaande’, protest hebben kunnen aantekenen bij het meldpunt bedreigd industrieel erfgoed, mits dat toen al had bestaan? “Natuurlijk”, zegt Ernst Homburg, “maar zonder draagvlak bij omgeving en gemeente ben je kansloos.” De politieke macht van erfgoedbeschermers is gering.
Vanwege de vroege industrialisatie en de mijnbouw ziet het erfgoed in Limburg er wezenlijk anders uit dan in andere delen van het land, waar bruggen, sluizen, gemalen en molens de overhand hebben. En de eerste erfgoedbeschermers zitten, niet toevallig, in Maastricht. Begin jaren tachtig richtte Wim Mes de Werkgroep Industriële Archeologie Maastricht op, bijna tien jaar geleden opgegaan in WIEL, de Werkgroep Industrieel Erfgoed Limburg. Inmiddels probeert Ernst Homburg als nieuwe voorzitter met de werving van bestuursleden in Venlo en Weert er een ‘overall’ Limburgse club van te maken. Een officiële status heeft de club niet; twee keer per jaar is er overleg met de provincie, daar blijft het bij. Maar helemaal machteloos voelen ze zich ook weer niet. Zo vertelt Homburg hoe een onderzoek door een van zijn studenten bij de Sphinx-fabrieken in Maastricht niet alleen Timmerfabriek en Eiffel-complex behouden bleven, maar ook vier bijgebouwen.
Acties tot behoud van industrieel erfgoed worden serieuzer genomen dan dertig jaar geleden, is Homburgs ervaring. “Indertijd waren vrijwilligers in de overhand, ze wilden vooral dat alles bij het oude bleef. Tegenwoordig wordt er een stuk professioneler aangekeken tegen herbestemming. Van de voormalige pakhuizen in Amsterdam tot en met de gebouwen aan de overkant.” Hij wijst over het water van Het Bassin naar de voormalige Timmerfabriek, waar culturele instellingen en filmhuis Lumière onderdak krijgen. Een stukje verderop richting Maas ligt een leegstaande witte fabriek met trapgevel uit 1857 van de Koninklijke Nederlandse Papierfabriek zat. Er gaan stemmen op om er een Industriemuseum te vestigen, in combinatie met appartementen.
Dus ja, er is veel beweging aan het erfgoedfront. De opruimtraditie die Nederland altijd heeft gekarakteriseerd, heeft plaatsgemaakt voor een sterke neiging tot behoud. De Stichting BOEI , die industriële gebouwen opknapt en aan een tweede leven helpt, is een voorbeeld van hoe die aanpak is geprofessionaliseerd. Homburg: “Sinds midden jaren negentig is er een boost van herbestemming, waarbij ook steeds meer gespecialiseerde architectenbureaus zijn betrokken. Het is een reactie op de periode ervoor; de grootste schande op dat vlak was de rigoureuze sloop van de grote mijncomplexen in Heerlen. Daar ontstond in de jaren zeventig en tachtig onder het motto ‘groen voor zwart’ een soort psychose. Alles wat herinnerde aan de mijnen moest worden weggevaagd. Iedereen is het er nu wel over eens dat dat een enorme miskleun was.” Vaak pakt een periode van besluiteloosheid en leegstand beter uit, zoals met Nedinsco in Venlo. Homburg: “In Belgisch-Limburg zijn de mijngebouwen na twintig jaar leegstand omgetoverd tot juweeltjes van industriële herbestemming.”
Niet alleen in Heerlen, ook in Weert beleefden sloopbedrijven gouden tijden, zegt Homburg, al bladerend in Erfgoed in Limburg. “De hele noordkant van het centrum, waar nu dat winkelgebied zit, hebben ze in een paar jaar tijd om zeep geholpen.” Hij wijst naar een foto van de drie verdiepingen hoge blikwarenfabriek Grein & Zn uit 1897. Van de klassieke fabrieksgevel is alleen de toren overeind gebleven. Homburg: “De rest is gesloopt. Er is hele lelijke nieuwbouw voor in de plaats gekomen.”
Nieuwe ideeën in oude gebouwen
Het is al een tijdje mode om cultuurtempels onder te brengen in opgekalefaterde industriële gebouwen. Een greep: AINSI en de Timmerfabriek in Maastricht, C-mine in Genk, ECI Cultuurfabriek in Roermond. Het adagium ‘nieuwe ideeën in oude gebouwen’ is niet altijd succesvol, AINSI draait moeizaam en ECI Cultuurfabriek zit een half jaar na de opening al in de problemen.
Industrieel hergebruik kan ook. Soms Toen DSM uit de bulkchemie stapte, is een deel van het industrieterrein als Chemelot beschikbaar gesteld aan andere, vaak gerelateerde bedrijven. Van het 65 hectare grote ex-Solvayterrein bij Roermond ligt zo’n 50 hectare al meer dan tien jaar te verpieteren. Aan de rand ervan, langs de Rijksweg-Zuid richting Linne, konden in dezelfde tal van bedrijven nieuwbouw realiseren.