Wereldreiziger Alexander von Humboldt, grondlegger van de ecologie, had niets van de zich globetrotter wanende Lonely Planet-toerist. Wie anno nu wil reizen als Von Humboldt, stelt CYRILLE OFFERMANS vast, kan beter thuisblijven.

Toen Alexander von Humboldt op 6 mei 1859 in Berlijn overleed was hij de beroemdste man ter wereld. Niettemin leek hij tot voor kort, buiten een beperkte kring van geleerden, vergeten.

Met dank aan Hans Magnus Enzensberger, in zijn hoedanigheid van uitgever van Die Andere Bibliothek, is er al een tijdlang sprake van een verheugende inhaalmanoeuvre. Ter gelegenheid van zijn 250e geboortedag, op 14 september, verschijnt er een stortvloed van boeken die niet alleen zijn status van productiefste en veelzijdigste geleerde van zijn tijd bevestigen, maar ook zijn verrassende actualiteit laten zien.

Alexander von Humboldt (1769-1859) was het tegendeel van de studeerkamergeleerde zoals wij ons die plegen voor te stellen, een ietwat suffige, wereldvreemde voetnotenverzamelaar met uilenbrilletje. Zijn werkterrein was de wereld buiten zijn studeerkamer. Niet een klein, afgebakend deel daarvan, maar die wereld als geheel. Zijn drang naar kennis werd door tijdgenoten al faustisch genoemd. Nooit eerder heeft iemand zoveel complexe wisselwerkingen tussen ver uiteen liggende, schijnbaar volstrekt verschillende verschijnselen in de natuur ontdekt. Hij was de grondlegger van een wetenschapsgebied waarvoor pas na zijn dood, in 1866, door zijn bewonderaar Ernst Haeckel een passende naam werd bedacht: ecologie, de “wetenschap van de betrekkingen van een organisme met zijn omgeving”. Een recente biograaf, Andrea Wulf, noemde hem “de uitvinder van de natuur”.

Aan het begin van Von Humboldts stormachtige wetenschappelijke ontwikkeling, eind achttiende eeuw, was daarover zelfs in de fantasierijkste hoofden nagenoeg niets bekend. Plantkunde, dierkunde, chemie, meteorologie, mineralogie, vulkanologie, oceanografie, geologie, geografie, antropologie – voor zover ze al als vak bestonden, stonden ze goeddeels in de kinderschoenen van overgeleverde mythen en boerenwijsheden. De witte plekken op de landkaarten van de kennis waren omvangrijk. Voor een betrouwbare cartografie en meer solide, verifieerbare kennis kon men in geen bibliotheek terecht. Wie zich van de ballast van religieuze, eurocentrische, antropocentrische en andere traditionele vooroordelen wilde bevrijden, moest de wereld in, het onbekende tegemoet.
Die formulering klinkt ons vertrouwd in de oren, tegenwoordig wordt elk toeristisch avontuur onder dat motto aangeboden. Voor de jeugdige Von Humboldt begon het onbekende twee stappen buiten de eigen voordeur. Het maakte hem niet bang, hij dweepte er ook niet dubbelzinnig mee zoals zijn romantische tijdgenoten, maar het verleidde hem wel tot de meest onwaarschijnlijke inspanningen.

Julius Schrader, Baron Alexander von Humboldt (1859)

Op zijn twintigste ging hij niet, zoals ieder rijkeluiskind, op een comfortabele Grand Tour naar Italië, maar volgde hij zijn aanzienlijk minder comfortabele natuurhistorische onderzoeksprogramma in eigen omgeving. Zo dook hij diep de steenkoolmijnen in om de gesteenten te bestuderen, vervolgens ook om met technische uitvindingen de levensgevaarlijke arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers te verbeteren. Hij wilde weten welke krachten er schuilgingen in de natuur, in de planten en dieren. Hij richtte een mijnbouwschool op en schreef zijn eerste boeken: over basaltsoorten langs de Rijn en de schimmel- en sponsachtige onderaardse flora (Florae Fribergensis) op de vochtige balken in de mijnen.

“Zonder experimenten kan ik niet leven”, zei hij. In Duitsland kon hij dat sowieso niet. Hij wilde weg, als kind al droomde hij van de zee en verre tropische bestemmingen. Omstreeks zijn zeventiende had hij Reise um die Welt van Georg Forster gelezen, de man die hij ook veel later nog “de helderste ster uit mijn jeugd” zou noemen. Dat boek, een van de wonderlijkste reisboeken ooit geschreven, is het verslag dat de piepjonge Forster maakte van zijn reis om de wereld met James Cook van 1772 tot 1775. Het zou Von Humboldts reislust beslissend aanwakkeren, al moest hij het voorlopig nog met dichterbij gelegen doelen doen.

In 1790, op zijn twintigste, kreeg hij de kans als reisgezel van Forster de Lage Landen, Engeland en uiteindelijk ook Parijs te bezoeken. Het verslag daarvan, gedeeltelijk vertaald onder de titel Het vuur nog geenszins gedoofd, is nog altijd verrassend en leerrijk. Na de “Brabantse slampamperigheid” ervaart het tweetal Holland als “het land van de ware vrijheid”. In de vroege zomer, de gelukkigste fase van de Franse Revolutie, zijn ze op het Parijse Champ-de-Mars getuige van de aanleg van het grootste amfitheater ter wereld, indrukwekkend ook omdat vertegenwoordigers van alle standen erbij betrokken waren. Von Humboldt zou aan deze reiservaringen een fundamentele democratische gezindheid overhouden.

De eerste wereldreiziger zou hij dus niet worden, vermoedelijk wel de gretigste en de moedigste. En zonder twijfel de reiziger met de ontzagwekkendste buit aan kennis en inzichten. Het vooruitzicht van die buit, hoe ongewis ook, bezorgde hem de noodzakelijke toestemming van de Spaanse koning om een langdurige reis door de Zuid-Amerikaanse koloniën te maken. Met zijn ervaringskennis zou hij de gebrekkige exploitatie van de mijnen aldaar van nut kunnen zijn.

Op 5 juni 1799 was het zover en zeilde hij met zijn vier jaar jongere Parijse vriend Aimé Bonpland via Tenerife naar het grotendeels onbekende Nieuw-Andalusië (Venezuela). Zijn hoofddoel: onderzoeken “hoe alle krachten van de natuur met elkaar verweven en verbonden zijn.” Vijf jaar zouden ze weg blijven.

In brieven aan vrienden in Berlijn, Parijs en Rome maakt Von Humboldt hen deelgenoot van zijn enthousiasme voor al het nieuwe, de rijke tropische vegetatie, de onbekende vogels, “een meteorenzwerm die duizenden witte sporen langs de hemel trok.” Er was ook een ernstige domper op de vreugde: de slavenmarkt in Cumaná. Von Humboldt is diep verontwaardigd. “Hier worden de zwarten verkocht die van de Afrikaanse kusten hierheen worden verscheept. (…) Elk ogenblik verschijnen er kopers die hun tanden, leeftijd en gezondheidstoestand schatten; met geweld rukken ze hun monden open, net zoals dat op de paardenmarkt gebeurt.”

Op weg naar Caracas, bij een drooggevallen meer in een vallei, doet hij een andere treurige, maar voor de wetenschap hoogst belangwekkende ontdekking. “Als bossen worden vernietigd, zoals dat overal in Amerika door de Europese planters in ondoordachte haast wordt gedaan, drogen de bronnen geheel of gedeeltelijk op. (…) Zware regenbuien veroorzaken erosiegeulen op de kale hellingen, de losgeraakte grond wordt meegevoerd en er ontstaan plotselinge overstromingen die rampzalig zijn voor het land.”

Hij is de eerste die de relatie tussen ontbossing en overstromingen begrijpt, de eerste onderzoeker ook met een scherp bewustzijn van klimaatverandering door de mens, de eerste filosoof van het Antropoceen. Kosmos, zijn omvangrijke, encyclopedische levenswerk, zou aanvankelijk naar de Grieks-mythologische oermoeder van de aarde Gaia heten, een titel die in 2015 door Bruno Latours Face à Gaia alsnog werd geadopteerd.

Van de talloze hoogtepunten van de expeditie moet er in elk geval nog één vermeld worden: de ongelooflijke beklimming van de Chimborazo, een nooit eerder bedwongen vulkaan even ten zuiden van Quito die indertijd als de hoogste berg ter wereld werd beschouwd. De mannen hebben er een riskante bootreis van 2300 kilometer over de Orinoco opzitten, dwars door vaak onbegaanbaar oerwoud, als ze, nauwelijks voorbereid en met volstrekt onvoldoende hulpmiddelen, aan hun barre tocht beginnen. Het is je reinste gekkenwerk. Niettemin zetten ze, zelfs als ze door alle begeleiders in de steek zijn gelaten, door tot een hoogte van 5500 meter, waar een diepe kloof verder klimmen onmogelijk maakt. Pas driekwart eeuw later, in 1880, lukte het ervaren bergbeklimmers de top van de gigant te bereiken.

Maar wat Humboldts prestatie uniek maakt is de manier waarop hij zijn nieuwe inzichten in 1805, terug in Parijs, documenteert in zijn Tableau physique des Andes et Pays voisins. Geen groter contrast dan dat tussen het ijzingwekkende verslag van de beklimming, tijdens welke hij werd geteisterd door mist, sneeuw, uitputting en zuurstofgebrek, en de exactheid, helderheid en overzichtelijkheid van het diagram van de berg dat hij na afloop tekent op basis van zijn geheugen en ter plekke gemaakte notities.

Alexander von Humboldt, Géographie des plantes équinoxiales: tableau physique des Andes et Pays voisins (1807)

Het gaat om een voorbeeldig staaltje aanschouwelijke didactiek, tevens een elegante combinatie van wetenschap en kunst. Op de met verfijnde pen getekende hellingen van de Chimborazo wemelt het van de namen van planten en dieren die er op de diverse hoogten zijn te vinden, ook is de berg als het ware ingelijst door tabellen van luchtdrukverschillen, steensoorten, begroeiingen en hoogten van andere, eerder beklommen en bestudeerde bergen, ook in Europa. Want het gaat hem als altijd om de relaties, om de eindeloze wisselwerking tussen alle verschijnselen in de dode en de levende natuur.

Het zal duidelijk zijn, de wereldreiziger Von Humboldt had niets van de toerist moderne stijl die zich, onder het toeziend oog van Lonely Planet, wereldreiziger noemt. Die toerist is een uitvinding van de negentiende eeuw, mogelijk gemaakt door revoluties in het verkeers- en communicatiewezen. In 1841, amper tien jaar nadat in Engeland de eerste spoorlijn was geopend, werd daar, door Thomas Cook, het eerste reisbureau opgericht. Vrijwel tegelijkertijd klonken er verontruste geluiden over de gesel van het toerisme. Als ineens “iedereen” op reis ging, moest er wel sprake zijn van vulgarisering. De kunstcriticus John Ruskin meende dat de reizende mens door de trein in “een levend postpakketje” werd veranderd; ruim anderhalve eeuw voor Ilja Pfeijffers Grand Hotel Europa was er al sprake van “reizend gepeupel” en “horden toeristen” die de straten van Florence verstopten.

Het kon ook subtieler, zoals het prognostische genie Jules Verne zou laten zien. In 1873 probeerde Thomas Cook de bemiddelde Brit per advertentie te verleiden tot een reis om de wereld in 222 dagen; een jaar later volgde Verne met zijn satirische succesroman Le tour du monde en 80 jours. De verkeersefficiency was blijkbaar in een mum van tijd zo revolutionair verbeterd, onder meer door de opening van het Suezkanaal in 1869, dat een wereldreis als die van zijn held Phileas Fogg en diens Franse hulpje Passepartout tot op het uur nauwkeurig gepland kon worden. Wel had het illustere duo altijd haast, stoomboot en trein wachtten niet op treuzelende passagiers. Bijgevolg hadden ze nauwelijks oog voor de exotische landen en steden die ze aandeden. Als ze al enige zin voor avontuur hadden, werd die in de kiem gesmoord door de angst voor het onverwachte, voor oponthoud en vertragingen.

Beschrijving van de 3718 meter hoge vulkaan Pico del Teide op Tenerife.

Een groter contrast met Von Humboldt is niet denkbaar. Aan zijn tropenreis ging een minutieuze voorbereiding van jaren vooraf – maar van enigerlei planning kon geen sprake zijn. Kapitale beslissingen werden ter plekke en intuïtief genomen. In grote delen van de oerwouden van de Amazone en de Orinoco was nog nooit een blanke geweest. Over de indianenstammen, voor zover niet door de Spaanse conquistadores onderworpen, gekerstend en uitgebuit, was niets bekend. Hij was een van de eersten die de leefwijzen van de indianen niet door superieure Europese ogen bestudeerde, aan missionarissen had hij eenzelfde bloedhekel als aan slavenhandelaren.

Nee, op “bezienswaardigheden” waar je thuis goede sier mee kon maken, had hij het niet voorzien. Maar aan de museale, academische en literaire verwerking van zijn wetenschappelijke buit zou geen eind komen. Wie anno 2019 wil reizen in het spoor van Alexander von Humboldt, grondlegger van de ecologie, moet thuisblijven, niet eens alleen vanwege zijn ecologische voetafdruk. Met de boeken van ‘de uitvinder van de natuur’ binnen handbereik zal hij meer avonturen beleven dan op welke wereldreis à la Phileas Fogg dan ook.