Het gaat om het kijken, niet om de voorkennis

Het idee om hun collectie publiek te maken kwam in 1989, toen in Berlijn de Muur viel. Tot die tijd hadden Rolf en Erika Hoffmann ‘voor hun plezier’ kunst verzameld. Ze woonden in het Rheinland, waar Herr Hoffmann de leiding had over een bedrijf dat kwaliteitsoverhemden produceerde. Frau Hoffmann was werkzaam als ontwerpster. Kunst was hun passie, maar ook iets waar ze weinig tijd voor hadden. Een soort ideale wereld waar ze later, zo hoopten ze althans, fulltime aan toe zouden komen.
Erika Hoffmann herinnert zich dat haar liefde voor kunst ontstond in haar tienerjaren, toen ze nog in Mönchengladbach woonde en met haar stiefvader regelmatig de grens over ging om musea in Nederland te bezoeken, zoals het Van Abbe in Eindhoven. Daar heerste een levendigheid die haar aanstak. Het kunstleven in Nederland was toen veel bruisender dan in het grauwe naoorlogse Ruhrgebied. Eind jaren zestig kochten de Hoffmanns hun eerste kunstwerken, van Duitse kunstenaars uit de regio. Later, toen ze meer gingen reizen, kochten ze ook werk van Amerikanen en geleidelijk groeide de collectie tot internationaal formaat.
Toen Rolf Hoffman vijftig werd, besloten ze hun bedrijf te verkopen en kon het echtpaar hun droom van een leven temidden van de kunst verwezenlijken. Eerst nog in Köln maar toen in 1989 de Muur viel kregen ze een ander idee. Zoals veel Duitsers hadden ook zij familie in het oosten en wilden ze iets doen om bij te dragen aan de ontwikkeling van het zich herenigende Duitsland. Vanuit hun geloof in de bildende kracht van kunst maakten ze een plan om hun verzameling beschikbaar te stellen voor een nieuw te bouwen kunsthal in Dresden. In hetzelfde gebouw zouden ook andere verzamelaars hun werk laten zien, zodat Dresden in één klap zou beschikken over een unieke instelling voor hedendaagse kunst. Maar het plan stagneerde door politieke beslommeringen.
In 1993 besloten de Hoffmanns naar Berlijn te verhuizen om daar, onafhankelijk van andere partners, onderdak voor hun verzameling te zoeken. Door mensen uit Köln werden ze nog gewaarschuwd dat hun verzameling daar in waarde zou dalen, maar dat mocht niet baten. Ze kochten in 1994 een voormalige naaimachinefabriek in Berlin-Mitte, nu het dure en gewilde stadscentrum, toen nog onontgonnen gebied. “Er was niets”, herinnert Erika Hoffmann zich, “er was amper een café en het aantal kunstinitiatieven was nog op de vingers van één hand te tellen.” Het pand dat ze op het oog hadden, was verlaten. De bomen groeiden door het dak, de verwarmingen waren gesprongen. Maar de locatie, in de stille Sophienstrasse, sprak zozeer tot de verbeelding dat ze besloten het pand te kopen. Uit de begroeide bouwval ontstond een levendig complex met woningen en bedrijven en – over twee verdiepingen verdeeld – een royale expositieruimte voor de kunstverzameling.
In 1997 opende de Sammlung Hoffmann haar deuren; tegenwoordig kan ze elke zaterdag worden bezocht. Een team van jonge ‘docenten’ – veelal zelf kunstenaars – leidt het publiek in kleine groepen rond langs kunstwerken van Isa Genzken, Sarah Morris, Christopher Wool en vele, vele anderen. Naam- en titelbordjes hangen er niet, want, zo stelt Erika Hoffmann, het gaat om het kijken en niet om de voorkennis.
In 2001 overleed haar man. Sindsdien geeft Frau Hoffmann alleen leiding aan de Sammlung. Een museum hoeft het niet te zijn, maar wel een plek waar de kunst het voor het zeggen heeft, vrij van storing. En semi-openbaar, want het blijft ook een verzameling aan huis. Als ik haar vraag of hun ideaal om in het oosten wat te doen nog een rol speelt, schudt ze van nee. “Misschien waren we destijds naïef met onze missionaire bedoelingen,” zegt ze. De locatie is geen kwestie meer. “Het gaat om de kunst en er komen hier nu mensen uit de hele wereld kijken.”

Verzamelaar Erika Hoffmann bij een werk van Frank Stella. foto Jan-Peter Böning, 2007