Voor de jaarlijkse Zuiderluchtige Zomerverhalen vroegen we vijf schrijvers om een UKV (Ultra Kort Verhaal) te schrijven over ‘heimwee’. Eén thema, vijf uiteenlopende verhalen van Maria Barnas, Wil Boesten, AHJ Dautzenberg, Roman Helinski en Alma Mathijsen.
De vogels zijn niet goed
Er zit een zwarte vogel met geel omrande ogen
op een tak voor mijn raam.
Hij zit vogelachtig op en neer te wippen.
Ik moet lang kijken om te begrijpen
wat er niet goed aan de vogel is.
Hij verstaat me niet als ik hem roep.
Ook niet als ik heel Duits ‘foohgehl’ zeg.
Het feit dat vogels in geen enkele taal
naar mij luisteren stelt me niet gerust.
De vogel is van mij vervreemd.
Ook de tak en de smalle bomen keren zich
van mij af. De huizen zwijgen.
MARIA BARNAS
DE VOGELS ZIJN NIET GOED
Toen ik net in Duitsland woonde, met een honderdtal Duitse woorden in mijn koffer, dacht ik dat ik me snel thuis zou gaan voelen. De Duitse taal ligt dicht tegen het Nederlands. Een moedige Nederlander kan, wanneer hij Nederlands spreekt met een Duits accent, ver komen.
Ik was niet zo moedig. En ik bleek heel veel niet te verstaan. Mensen spraken snel, met onvermoede accenten die de woorden die ik kende, onverstaanbaar maakten. In een ander land wonen betekent ook in een andere taal gaan wonen.
Mijn eerste gesprek met een buurman ging ongeveer zo. Hij had een briefje in de gang opgehangen waarop hij een pianoconcert aankondigde. Ik wilde hem daar iets over vragen, en zei: “Über die Sessel der Sie aufgehangen hatte im Gang…”
“Zessel?”, zei hij, op een verontwaardigde toon. “Im Gang?”
Ik had ‘Settel’ moeten zeggen, het Duitse woord voor ‘briefje’. Nu had ik tegen mijn buurman gezegd dat hij een zetel in de gang had opgehangen. Hij heeft me niet daarna meer gegroet, wanneer hij mij in de gang de trap af zag komen.
Daarna durfde ik lang geen woord te zeggen tegen een Duitser.
Ik kocht een boek met recepten om taarten te bakken: Backen Macht Freude. Ik stelde me voor dat ik mensen zou kunnen uitnodigen. Dan hoefden we, met de mond vol taart, ook niet zoveel te zeggen.
Maar ik kwam niet ver. Ik had moeite om de ingrediënten te ontcijferen en de maatvoering was mij onbekend.
Ik denk dat ik toen verdrietig was, maar wilde het niet toegeven. Ik kocht bloem, eieren, boter. Alleen al het pak meel zag er onbekend uit. En de eieren waren vreemd. Bestaat er iets basalers dan een ei? Ik brak de schaal en zag de doorzichtige smurrie met een gele kern zich onttrekken aan alles wat ik kende.
Toen ik naar buiten keek, zag ik dat zelfs de vogel, de boom, niet ‘goed’ waren. Zij kwamen voort uit een taal die ik niet verstond. Ik voelde een onoverbrugbare afstand tussen mij en de dingen om mij heen. Ze bestonden uit een vreemde taal. Mijn gebrekige taalkennis maakte het moeilijk mij in te leven in mijn omgeving.
Buiten was het niet veel beter. De kinderkopjes van de Nostitzstrasse kon ik in het Duits niet benoemen. Het gras dat tussen de stenen uitkroop in de Bergmanstrasse, kon ik geen naam geven. De mensen die langs mij liepen, leken het aan mij te zien. Ik kon ze niet aanspreken.
Het was alsof de dingen niet zo scherp waren als in het Nederlands. Alsof ze er niet helemaal waren. Ik wandelde er als een schim tussendoor en wist: ik besta niet in het Duits.
MARIA BARNAS
Maria Barnas (Hoorn, 1973) is schrijver, dichter en beeldende kunstenaar. Ze schrijft over kunst en literatuur in diverse karnen en tijdschriften. Momenteel werkt ze aan haar derde roman die waarschijnlijk dit najaar verschijnt.