Een Madonna van Hans Holbein en landschap van David Hockney markeren een selectie uit de 17.000 kunstwerken tellende verzameling Würth in Berlijn. Toch zijn het zijn niet de grote namen die deze uitstalling indrukwekkend maakt, maar de vrijheid die er uit spreekt.

Voor een normale kunsthistorische expositie zou het een enorme krachtsinspanning zijn geweest, maar hier kan het. Het vermoedelijk ‘duurste schilderij van Duitsland’, waarover harde gevechten zijn geleverd, hangt nu zomaar in de Duitse hoofdstad, in een eigen zaal, met een eigen bewaker.

De huidige eigenaar van de beroemde Darmstadt Madonna van Hans Holbein de Jongere mag namelijk helemaal zelf beslissen wat hij er mee doet. Het schilderij uit 1526 werd vroeger nauwelijks uitgeleend, slechts heel af en toe in een zeer verantwoorde context, zoals in het Mauritshuis in Den Haag in 2003. Nu hangt dit eerbiedwaardige meesterwerk van de Duitse 16de eeuw samen in een bonte reeks van Picasso’s, Beckmanns, Kiefers, jonge Oostenrijkse kunst, Cristo’s, Cranachs en, niet te vergeten, Hockneys.

Reinhold Würth heet de verzamelaar, die voor zijn tachtigste verjaardag in de Martin Gropius Bau in Berlijn zijn collectie mag laten zien. Van Hockney tot Holbein wordt het overzicht genoemd, om de enorme reikwijdte ervan aan te geven. Maar hoe imposant de hoeveelheid nu al is, het is slechts een fractie van de bijna 17.000 kunstwerken die Würth, één van de tien rijkste Duitsers en de 192ste rijkste mens ter wereld, in totaal bezit. De Würth-collectie is een van de grootste particuliere verzamelingen van Europa. Veel van zijn kunstwerken hangen in een van zijn 27 privémusea die hij overal ter wereld heeft, vaak als onderdeel van zijn kantoorgebouwen. Ook in de Berlijnse expositie wordt de collectie zonder veel terughoudendheid in verband gebracht met het bedrijf van de verzamelaar. Een speciale zaal vertelt zelfs over de economische, maatschappelijke en culturele activiteiten van Würth – zonder één kritische noot.

Dubbelzinnig is deze expositie daarom wel, zoals vaak als er in musea de collecties van rijke verzamelaars tentoongesteld worden. Voor musea is het goedkoop een verzamelaar in het middelpunt te zetten: ze krijgen vanzelf hoogwaardige kunst binnen. De verzamelaar krijgt er op zijn beurt een interessante uitstraling door, wat hij voor zijn publiciteit kan inzetten. Dit museale gebruik van privécollecties is ook in Nederland te zien, en zal nog toenemen nu de instellingen steeds minder subsidie krijgen en naar andere geldstromen op zoek moeten.

De expositie in de Martin Gropius Bau is tegelijk echter meer dan een ‘makkelijke’ verzamelaarsexpositie. De collectie vertelt namelijk zijdelings ook over een fenomeen dat Nederland nauwelijks (meer) kent. Van Hockney tot Holbein blijkt zo ook een inkijkje op te leveren in een van de meest typerende kenmerken van de Duitse naoorlogse samenleving: de invloed van de grote bedrijfspatriarchen.

Three Trees near Thixendale (2007) van David Hockney.

‘Mittelstand’, zo wordt deze categorie in het bedrijfsleven genoemd. Veel van deze bedrijven bevinden zich ver van de Duitse hoofdstad, in het landelijke Zuid-Duitsland. Hoe groot deze bedrijven ook kunnen zijn, meestal zijn ze al decennialang in de handen van één familie, die graag benadrukt dat het hier niet gaat om het snelle geld, maar om traditionele waarden als kwaliteit, handwerk en techniek. Desalniettemin maken firma’s als Würth een omzet van vele honderden miljoenen euro’s per jaar. Ze produceren uiterst specialistische onderdelen voor de industrie, die overal ter wereld gevraagd worden.

Würths hoofdkantoor staat in het rustieke stadje Künzelsau. De ‘schroevenkoning’ wordt Würth er genoemd, of ook wel: “de vorst van Künzelsau.” Hij begon met de productie van schroeven, en biedt inmiddels werk aan 66.000 werknemers in 82 landen. Het plaatsje Künzelsau groeide zo uit tot het centrum van een wereldimperium. Reinhold Würth liet er onder andere een school, hotels en een vliegveld bouwen.

In dit imperium speelt kunst een opvallende rol. De betrokkenheid gaat bij Würth verder dan alleen een verzameling als belegging. Hij verzamelt al vanaf het moment dat hij zijn eerste geld verdiende; inmiddels heeft hij er een speciale commissie voor ingesteld, en zijn musea zijn voor iedereen gratis toegankelijk. Maar waarom doet hij dat eigenlijk?

Als je het hem zelf vraagt, klinkt het antwoord nogal ontnuchterend pragmatisch. Als zijn werknemers door zijn musea lopen, worden ze volgens hem creatief geprikkeld, en dat is weer goed voor de productiviteit. Daarbij is het een pr-activiteit, zegt hij. Als ze aan hun vrienden vertellen dat ze bij hun kantoor “kunst kunnen zien die anders alleen in Parijs te zien is”, dan geeft dat sociaal prestige. En dat, zegt Würth, is ook weer goed voor de productie.

Würth blijft dus in alles een ondernemer, ook als mecenas. Het verhaal van de koop van de Darmstadt Madonna van Holbein leest zelfs als een vijandelijke overname in het bedrijfsleven. Het schilderij was eigendom van de prins van Hessen, en als bruikleen meer dan een eeuw de trots van de stad Darmstadt. Door een conflict kwam het in Frankfurt terecht, dat het na zeven jaar te lenen heel graag voor veertig miljoen euro als publiek bezit wilde kopen. Würth had geen boodschap aan de wensen van de staat. Hij bood simpelweg meer, naar schatting vijftig miljoen, en zo vertrok de Madonna naar zijn nieuwe privémuseum in het nabijgelegen stadje Schwäbisch Hall – dat sindsdien een toestroom aan toeristen heeft gekregen.

In de expositie in de Berlijnse Gropius Bau is echter ook te zien dat Würths instelling meer dan alleen prestige oplevert. Uiteindelijk zijn het namelijk niet alleen de grote namen of de astronomische bedragen die deze uitstalkast indrukwekkend maakt, maar is het vooral de vrijheid die er uit spreekt. De patriarch laat zich duidelijk leiden door eigen voorkeuren, zoals de menselijke figuur en spiritualiteit. Hij combineert alles bij elkaar, zonder zich te beperken door periodes, stijlen of andere gewoontes van de kunsthistorische wereld.

En inderdaad, die vrijheid inspireert. Misschien ligt daar ook wel een overeenkomst tussen een goed kunstenaar en een succesvol ondernemer; beiden kunnen niet te veel last hebben van conventies. Zo’n type verzamelaar kan de museumwereld soms best goed gebruiken.

Von Hockney bis Holbein. Die Sammlung Würth in Berlin. Van 11 september t/m 10 januari in de Martin Gropius Bau in Berlijn. berliner-festspeile.de

Boven: detail van Darmstadt Madonna (1528) van Hans Holbein de Jongere.