Zeven jaar geleden afgeschreven, nu een florerende kunstinstelling. Lex ter Braak, de man achter de comeback van de Van Eyck in Maastricht, neemt afscheid. “De enige juiste manier om kunst te ondergaan bestaat niet”, houdt hij WIDO SMEETS voor.
De pleuris rond de door Halbe Zijlstra aangekondigde bezuinigingen in de kunst was net uitgebroken toen Lex ter Braak in 2011 aantrad als directeur van de met sluiting bedreigde Jan van Eyck Academie in Maastricht. Tussen toen en nu zitten zeven enerverende jaren. Zeven vette jaren, volgens velen.
Wat Ter Braak, nu hij vertrekt, het meest gaat missen? “Het zonlicht in de Van Eyck. Dat kan vanuit de tuinen overdadig naar binnen vallen en heeft de kracht het gebouw op te tillen. Alles waar we hier voor staan, is dan wonderlijk concreet en zichtbaar: concentratie, openheid, verbinding. Voor mij is Maastricht een ongelooflijk leuke stad geweest, geen dag dat ik me hier niet thuis heb gevoeld. Dat ga ik missen. Net als de wijze waarop de Van Eyck zich hier manifesteert, en het enorme voorrecht dat ik temidden van al die jonge interessante mensen heb verkeerd.”
Wat maakt werken met kunstenaars zo interessant?
“Waar ik zelf erg van houd is, dat er nooit een zekerheid is. Het is altijd een tasten en zoeken naar dat wat mogelijk kán zijn. En uiteindelijk worden keuzes gemaakt die bijna onafwendbaar naar een vorm leiden die zo nauw aansluit op de inhoud dat je je al bijna niet meer kunt voorstellen dat het er ooit niét was. Ik wil niet zeggen dat het een creatio ex nihilo is, een schepping uit het niets, maar dat tasten en zoeken en tot je nemen maakt het wel tot de kern van waaruit iets ontstaat.”
Een medewerkers brengt een koffie en een cappuccino, bereid in het inpandige Jan van Eyck Café, onderdeel van de erfenis die Lex ter Braak achterlaat als hij eind juni de Van Eyck, ‘meervoudig instituut voor beeldende kunst, ontwerp en reflectie’, definitief achter zich laat. We zitten tegenover elkaar, in originele Eames-kuipjes. Tegen de muur staat een Rietveld-kast, een kopie. Op het bureau in de hoek, met uitzicht op de tuin, staat een Mac die af en toe een bliep geeft. Opgeruimd, maar niet leeg.
Van twee kanten valt over de volle wandbreedte daglicht binnen. Aan de straatkant is er uitkijk op het Academieplein, het hart van wat de Maastrichtenaren het Quartier Latin noemen. Aan de andere kant is er de binnentuin, heringericht, zoals het hele gebouw is heringericht onder Ter Braak – net als het programma en de werkwijze.
Lex ter Braak (Bussum, 1950) studeerde Nederlands en vergelijkende literatuurwetenschappen en deed daarna de Rietveld Academie. Het was zijn vader, een bankier, die hem ervan weerhield om vol voor het kunstenaarschap te gaan. Te weinig bestaanszekerheid, vond hij.
Een tijdlang was hij behalve leraar Nederlands ook part time kunstenaar. Van een inkomen uit de toen nog bestaande beeldend-kunstenaarsregeling (BKR) zag hij af, liever bracht hij zijn werk aan de man via een zelf opgerichte kunstuitleen. In 1989 koos hij definitief voor het onderwijs, hij werd rector van het met opheffing bedreigde gymnasium in Velsen. Zijn kunstenaarschap speelde alleen nog een rol op de achtergrond. “Je weet wat het is om kunst te maken, wat de ondoorgrondelijke wegen zijn waardoor je uiteindelijk tot een vorm komt. Dat heeft het gesprek met kunstenaars in mijn latere functies vergemakkelijkt.”
Ook in latere functies, als directeur van Museum De Vleeshal in Middelburg en het Fonds BKVB manifesteerde hij zich als een succesvolle turn around manager. In 2011 dook hij, 61 inmiddels, op bij de in troebel water geraakte Jan van Eyck Academie in Maastricht. In juni, amper een maand nadat hij de arbeidsovereenkomst had getekend, kwam Halbe Zijlstra met zijn bezuinigingsplan voor de kunsten. “Een schandelijke brief”, vindt Ter Braak nog steeds. “De grond waar de brief uit voortkwam, begreep ik wel. Het gevoel dat er een teveel was aan alles, bestond ook in de kunstwereld zelf. Vanuit dat idee had je op een zinvolle manier allerlei bewegingen kunnen inzetten. Maar Zijlstra stelde de verkeerde vragen met de verkeerde bewoordingen, en maakte uiteindelijk ook de verkeerde keuzes. Het was hakken met een bijl en erna wel zien wat voor schade er is aangericht.”
Dacht je, met de verse aanstelling bij de Van Eyck op zak, niet: over een half jaar sta ik weer op de keien?
“Nee. Heb ik nooit gedacht. Echt niet. Ik wist bijna zeker dat er mogelijkheden voor de Van Eyck waren.”
Omdat je in Den Haag al contacten had gelegd? Je bent geen vreemde in Jeruzalem.
“Dat klopt. Maar als je naar het politieke landschap keek, kon het bijna niet zo zijn dat er in Nederland één postacademische opleiding zou zijn, in Amsterdam, en verder niks. De Van Eyck had een volstrekt eigen profiel; je kunt een instituut niet afschrijven omdat het er toevallig twee of drie jaar wat minder gaat. Dus heb ik geprobeerd dat profiel een nieuwe inhoud te geven.” Lachend: “Natuurlijk hadden we het geluk dat de Rijksacademie zei: ‘we waren goed, we zijn goed en we blijven goed’. Ik ben nooit wanhopig geweest over de toekomst van de Van Eyck. Wat onze missie wat treurig en melancholisch maakte, was dat we wisten dat we nooit ongeschonden uit de strijd zouden komen.”
Terwijl Ter Braak de instelling wilde openbreken en moderniseren, met de zes kunstenaarslabs als meest in het oog springende vernieuwing, moest hij het doen met een meer dan gehalveerd budget: van 2,6 miljoen naar 1 miljoen. Na ‘reparaties’ door het Mondriaan Fonds, de stad Maastricht en de provincie Limburg werd dat bedrag opgetild naar zo’n anderhalf miljoen. Inmiddels is het budget, ook door zes ton aan eigen inkomsten, weer terug op het niveau van vóór Zijlstra. Bij die zes ton zit ook de ruim 100.000 euro die de ongeveer veertig deelnemers (zoals de kunstenaars die studeren aan de Van Eyck genoemd worden) jaarlijks binnenbrengen aan inschrijfgeld.
Dat een kunstinstelling als de Van Eyck voor een deel haar eigen geld moet verdienen, beschouwt Ter Braak als “een schande”. Daar wil hij het bij laten, “ik heb er een hekel aan om over geld te moeten praten.” Na enige aandrang wil hij tekst en uitleg geven, “al moet ik me daarbij behoorlijk temperen”.
Je vindt eigenlijk dat een overheid het niet zover moet laten komen.
“Ja, dat vind ik. In principe beginnen we hier elk jaar met een tekort. Tot nu toe lukt het, maar het is nooit zeker dat je die eigen inkomsten ook binnenhaalt. Het blijft een risicodragend deel van je begroting. In het Stedelijk Museum in Amsterdam hebben we kunnen zien waar het toe kan leiden als een directeur de boer op moet om extra inkomsten te vergaren.”
“Kunstinstellingen zouden zich moeten kunnen concentreren op een scherpe programmering. Je kunt beter vier instellingen hebben die goed ondersteund worden dan tien die voortdurend ten onder dreigen te gaan. Dat laatste is wel zo’n beetje de lijn in de Nederlandse politiek. Om dan te kunnen zeggen: kijk eens hoe veerkrachtig de Nederlandse culturele sector is.”
Over die veerkracht, hoe ironisch ook, bleek de Van Eyck onder Ter Braak volop te beschikken. Er moest personeel worden ontslagen en, om het aantal deelnemers te kunnen handhaven, werd hun verblijf teruggebracht van twee naar een jaar. De afgelopen jaren is Ter Braak geroemd om de nieuwe openheid van het instituut, met voor iedereen toegankelijke exposities, lezingen en, als uithangbord, de jaarlijkse Open Studios, die in drie dagen 3000 bezoekers trekken.
Mét de academie is ook het profiel van de deelnemers, zo’n veertig in getal, veranderd. Ter Braak: “Wie zich nu aanmeldt, kiest nadrukkelijk voor het veelvormige, multidisciplinaire en open karakter van de Van Eyck. Bij de aanmeldingen lopen velen al vooruit op de mogelijkheden van de Labs, op samenwerkingen binnen en buiten de academie. De social media hebben dit herkenningsproces versneld: wat op de Van Eyck gebeurt, ook met hen zelf, wordt door de deelnemers over de hele wereld verspreid.” Die internationale faam heeft ertoe geleid dat Ter Braak eind mei afreist naar Seoel om uit te leggen hoe de wederopstanding van die kunstinstelling in dat verre Nederland tot stand kwam.
En dan wandelt hier, drie maanden voor je afscheid, ook nog eens koningin Máxima naar binnen.
Lachend: “Ja, dat is een mooie…” Het eerste contact, een telefoontje van het Koninklijk Huis, dateerde van bijna een jaar eerder, zegt Ter Braak. “Máxima is geïnteresseerd in beeldende kunst, met name in de ontwikkeling van jonge kunstenaars, en kwam uiteindelijk bij de Van Eyck uit, ook door het model dat we hier in de praktijk brengen: de kunstenaar zit hier niet alleen in zijn atelier, maar is opgenomen in een constellatie die denken en doen weer in evenwicht hebben gebracht. Ik was oprecht verheugd met haar komst.”

Lex ter Braak, Zonder titel no 25/Poetry Scraps, Les Murray (2017).
Beschouw je het bezoek ook als een teken dat de kunsten weer serieus worden genomen?
“Ja, maar dat is een beweging die we al eerder zagen. Na de kater van de bezuinigingen, zowel moreel als materieel, was er vrij snel een kantelmoment waar de vorige minister, Bussemaker, op haar manier ook heel hard aan heeft gewerkt. Je merkte het ook maatschappelijk, dat toch wel heel veel mensen vonden dat hier een groot onrecht was geschied. Of het wegbezuinigde geld er ooit weer bijkomt, is een tweede, maar het morele deficit is snel onderkend, en in het taalgebruik en denken van velen ook hersteld.”
Geldt dat voor de volle breedte van de samenleving?
“Ja. Tijdens onze Open Studios komt hier, in de positieve zin van het woord, jan en alleman naar binnen en zie je dat ieder er op zijn eigen manier plezier aan beleeft. Ik zal je een ontroerend mooi verhaal vertellen. Twee jaar geleden had een kunstenaar een plakvloer ingericht, waardoor op het eind van de dag de vloeren in het hele gebouw vol zaten met dat zuigspul. We vonden een schoonmaakbedrijf bereid om elke dag om vijf uur ’s ochtends het hele gebouw schoon te maken. Op zaterdagmiddag zie ik hier in het Van Eyck Café de hele ploeg aan tafel zitten. Nieuwsgierig naar wat zich hier overdag allemaal afspeelde. Sindsdien komen ze elk jaar terug. Is dat niet geweldig?”
Volgens Ter Braak zijn “ongelooflijk veel mensen” geïnteresseerd in kunst. “Het probleem is dat niet iedereen de toegang heeft; daar moeten wij vanuit de kunstwereld voor zorgen. Ik ben daar heel positief over. Iedereen weet dat cultuur heel belangrijk is. Op welke manier er geld naar toe moet, is een andere discussie, die vaak wordt vertroebeld door politici. Als je vraagt: moet de schouwburg dicht, zullen de meeste mensen nee zeggen. Als je vraagt: vind je dat er meer geld naar acteurs moet, zullen ze ook nee zeggen. Het is een ingewikkeld verhaal, dat helder gebracht moet worden.
Zijn politici daartoe in staat?
“Sommige wel. Ger Koopmans, de gedeputeerde hier, is een positieve woordvoerder die zich inzet voor de kunst. Het lukt hem ook om de kunst weer positief op de kaart te zetten.”
Politici gebruiken kunst vaak instrumenteel, om iets anders te bereiken.
“Vast. Iedereen is geïnteresseerd op zijn eigen manier. Ik denk dat het heel fout is wanneer je gaat benoemen wat de enige juiste manier van het ondergaan van kunst is. De instrumentele benadering hoort erbij, die is er altijd geweest. De ‘kunst om de kunst’, een gedachte die vele geesten een tijdlang heeft beïnvloed, is een onzinnige gedachte.”
Verwacht je dat het budget van de Van Eyck de komende jaren weer wordt verhoogd?
“Die kans acht ik zeer waarschijnlijk. Als we weer terugkomen op de 2,6 miljoen van voorheen zou dat fantastisch zijn. Landelijk gezien heeft de minister, met een toezegging van tachtig miljoen, al een begin gemaakt met een reparatie, als is het nog maar een derde van het bedrag dat indertijd is wegbezuinigd. Ze zet in op talentontwikkeling en heeft daarin de postacademische opleidingen met zoveel woorden genoemd.”
Hoe ziet je toekomst er uit? Je vertelde dat je je kunstenaarschap weer hebt opgepakt.
“Een aantal jaren geleden ben ik weer begonnen. En ik wil dat nu weer full time .”
Welk soort werk is het?
“De Amerikaan Frederic Church maakte excessieve schilderijen die uit elkaar barstten van de details. Hij probeerde die details tot een eenheid te maken, als een vloed van delen die oplossen in het geheel. De vraag is of het hem lukte. In mijn werk ga ik uit van zijn, noem het heroïsche, verlies. Ik probeer de kracht en de machteloosheid van het detail te reduceren tot vlek, streep, stip, lijn, die uiteindelijk samenkomen tot een geheel. Anders dan in het realisme van Church, maar wel vol verwijzingen naar de complexe ruimte van de werkelijkheid.”
Ga je het ook laten zien?
“Begin 2019 wil ik een tentoonstelling bij mij thuis gaan organiseren. Misschien kan het tot iets leiden, maar daar speculeer ik nu niet over. Je hoopt altijd dat er iets gebeurt, maar je weet nooit wat.”