In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.
Vlug zoek ik mijn plaats, in een met rood velours beklede stoel op de tweede rij. Vanaf hier heb ik goed zicht op het podium waar vier musici zich klaarmaken voor hun eerste nummer. In de zaal wordt het licht gedimd.
De klank van een akoestische gitaar zoekt zich een weg naar mijn oor, enkele maten later volgen viool en klarinet. De zangeres zet aan tot een lied over het dorp dat zij jaren geleden ontvluchtte om een vrij leven te leiden. Melodie en tekst wankelen van hoopvol naar somber en terug, en via mijn oor begint ook mijn hart de boodschap te begrijpen. Het heimwee naar je Heimat en de opluchting om eraan te zijn ontsnapt, ze liggen soms dicht bij elkaar. Kippenvel.
Na de laatste noten keert de stilte terug. Twee handen klappen. Het zijn de mijne. Het zijn de enige.
Toen ik me een kwartier geleden, het was klokslag acht, bij de kassa meldde, was ik voorbereid op een ‘u bent te laat’ of een ‘helaas uitverkocht!’. Ik was níet voorbereid op de glazige blik van de vrouw achter de kassa en haar ‘u bent de enige bezoeker.’
De directeur van het cultuurcentrum kwam naar me toe. Uit zijn van ongeloof schuddend hoofd rolden woorden van wanhoop. “Radio, twee krantenartikelen, social media, posters, we hebben de hele mikmak gedaan om dit concert aan te kondigen. Waarom is er niemand?”
Bíjna niemand – maar ík ben er. De helft van een vier-gangenmenu heb ik laten staan om op tijd hier te zijn. Ik ben drie kwartier door Oost-België gereden, vanuit Sankt Vith, waar ik tijdens een weekendje wellness eigenlijk ‘helemaal niets’ wilde doen, behalve lezen en twee keer per dag afdalen naar het saunalandschap in de kelder van het hotel.
Sankt Vith bleek een uitstekende keuze voor iemand die op zoek is naar ‘even niets’ – al maakte ik op dag twee de fout om mijn Whatsapp-berichten te openen. Een vriend tipte me op een concert in Eupen en voilà, het rupsje-nooit-genoeg in mij stak de kop weer op. Dus slingerde ik diezelfde avond in mijn autootje over donkere rijkswegen, heuvel op, heuvel af, door nevelbanken en stortregens, achter de verhitte ruitenwissers in alle concentratie op de weg turend, hopend dat everzwijnen en herten zich bij dit weer hadden teruggetrokken.
Parkeerplaats zoeken, in galop naar de entree, met twee traptreden tegelijk in de eindspurt naar de kassa.
“U bent de enige bezoeker.”
Mijn eerste gedachte: het gaat niet door. De tweede: zou ik nog op tijd terug in het hotel zijn voor het toetje?
Maar de musici van de Frans-Italiaanse groep Les Contes d’Alfonsina hadden een veel langere weg dan ik achter de rug, en ze hadden besloten om vanavond hoe dan ook te spelen.
Daarom zit ik nu toch in de zaal – waar ik geniet voor twee, en applaudisseer voor vijf. Maar bij elk nieuw nummer voel ik het gewicht van 299 lege stoelen zwaarder worden, een fantoompijn van een publiek dat niet is waar het had moeten zijn.
Straks, op de terugweg, zie ik de zangeres nog steeds op mijn netvlies, bij het moment waarop haar stem ineens overslaat. Alsof iets breekt. Of uitbreekt. Zij kondigt Le Géant aan, haar ode aan de reus, een traditionele circusact die het publiek laat laveren tussen verwondering en angst. Ik zal in de auto de cd opzetten die ik net heb gekocht. En de reus zingt me naar huis:
Retournez à vos vies,
je reste ici, j’attends
Vous ne connaissez pas l’après
Qu’est-ce que vous
en savez de mes nuits?
Keer terug naar jullie levens,
ik blijf hier, ik wacht
Jullie hebben geen idee van het erna
Wat weten jullie dan
van mijn nachten?