In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.
‘Jung, blijf je nog even? Dan maak ik een eitje met spek voor je.’ Niet veel later zit ik op het buitenterras van kasteel Wijlre, een paar meter boven de slotgracht, met uitkijk op de kasteeltuin met her en der in het groen opduikende beelden. Het is bladstil, de zon schijnt, de beloofde lunch gaat vergezeld van een licht mousserende witte wijn.
Het is bijna twintig jaar geleden, de woorden komen uit de mond van Jo Eyck, de zondag overleden kunstverzamelaar, mecenas en, we zouden het bijna vergeten, oud-ondernemer. Op jonge leeftijd raakte hij verslingerd aan kunst en architectuur, het zou niet meer overgaan.
Het bijzondere aan de terras-anekdote is dat die niet zo bijzonder is. Voor en na mij zijn er tientallen, misschien wel honderden andere kunstliefhebbers door hem onthaald, in de voor hem karakteristieke pose: breed lachend, de armen gespreid.
Jo Eyck (1929-2021) maakte mensen graag deelgenoot van zijn leven: het kasteel, de tuin (waar hij tot op hoge leeftijd zelf de hagen snoeide), de kunstcollectie (met vooral modernisten), zijn gedachtegoed. Hij was de gastheer van zijn bestaan; een dag zonder kunst beschouwde hij als een dag niet geleefd.
Een Italiaanse vriend die ik had uitgenodigd om naar Jo’s kunstcollectie te gaan kijken, vroeg zich af waarom rond kasteel en tuin geen hekwerk stond. Waar waren prikkeldraad en camera’s? In zijn land was dit onbestaanbaar! Terwijl ik zocht naar een verstandig klinkend antwoord kwam Jo ons met gespreide armen tegemoet. Na zijn welkom waren er excuses: hij moest onverhoopt weg. Of we rustig onze eigen gang wilden gaan en bij vertrek de poort achter ons wilden dichttrekken.
En weg was hij, mijn vriend in verbijstering achterlatend. Nog steeds maakt hij in zijn thuisland goede sier met deze onvergetelijke anekdote over die rare Nederlanders.
We gingen onze gang, die middag. In de kasteeltuin was inmiddels het Hedge House verrezen, een tussen liguster- en beukenhagen schuil gaand, half ondergronds paviljoen waarin Jo en Marlies Eyck behalve een deel van de kunstcollectie ook hun kippen, het tuingereedschap en een orchideeënkas hadden onderbracht – kunst en natuur horen immers bij elkaar.
Intussen zijn kasteel, tuin en Hedge House onderdeel van buitenplaats Kasteel Wijlre, de ‘culturele oase’ die Jo en Marlies sinds 1981, toen ze het in bouwvallige staat verkerende kasteel verwierven, voor ogen stond. Hun bezittingen zijn, net als de collectie, overgedragen aan stichtingen, als geschenken aan de samenleving. Een Eyck als deze raakt nooit ontworteld.
Een poging om de collectie over te dragen aan de provincie Limburg was een paar jaar eerder stukgelopen op een veto van de PVV, na de verkiezingen van 2011 de grootste partij van Limburg. For the record: de PVV zette toen ook een streep door de bouw van een nieuw, door Provinciale Staten al goedgekeurd zichtdepot bij het Bonnefanten.
Met twinkelende ogen vertelde Jo hoe hij een handvol PVV’ers had uitgenodigd om ze ervan te overtuigen dat zijn kunstcollectie toch ook cultureel erfgoed was, een begrip dat in hun partijprogramma stond. Hij schonk een paar flessen van zijn duurste wijn, ze bleven tot middernacht. Tollend op hun benen gingen de PVV’ers naar huis, om het plan een week later evengoed te torpederen.
Het was toen dat ik Jo polste over een biografie. Zijn levensverhaal zou een ongekend tijdsbeeld opleveren van een halve eeuw kunst en architectuur in Limburg. Het klonk hem niet onwelgevallig in de oren – maar was dat niet wat veel eer, zo’n biografie? Met wapperende handen blies hij de sigarenrook van zich af en schonk nog eens bij.