Na een kwart eeuw stopte Peter Beeker dit jaar met zijn Ongenode Gaste. Een paar maanden was de Venlose rocker met de gruizige stem van de kaart, daarna ging hij met nieuwe energie verder. Alleen, en buiten de provincie. WIDO SMEETS vroeg hem waarom. “Ik kan vertrouwen op mijn intuïtie, ik hoef het niet te beredeneren.”

Hij was zestien, zag op een Duitse tv-zender de beroemde documentaire Don’t Look Back van D.A. Pennebaker over de Engels tournee van Bob Dylan in 1965, en wilde een gitaar. “Die film sloeg enorm bij me in. Die power, dat rauwe, dat primitieve, die akoestische gitaar. Toen wist ik: ik wil liedjes schrijven, en ik wil gitaar spelen. Punt.”

Rond 1990 is het begonnen, sindsdien is er eigenlijk weinig veranderd. Dylans stem is er met de jaren alleen maar rauwer op geworden, hij kreeg zelfs een Nobelprijs. En Peter Beeker schrijft al meer dan 25 jaar liedjes en speelt gitaar. Niet zozeer die Nobelprijs, maar de ongetemde eigenwijsheid van de oude meester beschouwt hij nog steeds als een aansporing. “Alsof hij zegt: ‘Kom op, Beeker, dat kun jij ook’.”

Na maanden oefenen had hij zich de eerste akkoorden eigen gemaakt en rende de keuken van het ouderlijk huis in om voor zijn moeder en zijn zus de Kinks-hit Lola te spelen. “Het klonk natuurlijk voor geen meter”, zegt hij nu, en laat zijn bruine ogen twinkelen. Maar hij was waar hij wezen wilde. “Altijd en overal had ik die gitaar bij me, en mijn mondharmonica.

Nu breekt de hemel open, dacht ik, nu gaat mijn leven in de rock ’n roll beginnen, met optredens en liedjes schrijven. Als ik twee elpees heb uitgebracht, is het klaar. Dan heb ik 24 liedjes en kan ik eindeloos blijven spelen.”

Het is een nevelige herfstmorgen, we zitten in snackrestaurant ’t Plein in hartje Venlo. Buiten miezert het, binnen trekt de tegelvloer koud op. Peter Beeker (Velden, 1973) komt met ruime vertraging binnen. Is dat ook rock’ n roll? Of gewoon een misverstand – hij is namelijk exact een uur te laat. Dat laatste dus. Hij praat snel en makkelijk, drinkt twee koppen koffie, en neemt een tosti na. De snackbar, met de ultravriendelijke, Chinese uitbater Jo-An achter de toonbank, is voor hem een tweede huiskamer. Hij woont om de hoek, in Q4, een wat artistiekerig wijkje aan de Maas. Eerst anti-kraak; omdat hij er nooit meer weg wil, koos hij een paar maanden geleden voor de zekerheid van een huurhuis. “Daar krijgen ze me niet meer uit. Zolang ik de huur betaal, natuurlijk.”

De ontnuchtering na die jongensdroom met de 24 liedjes volgde snel. “Eigenlijk al na het eerste nummer. Je denkt: het is nog niet goed genoeg. Dan ga je het tweede schrijven, en het derde, enzovoort.” Zo gaat het nog steeds. Liedjes schrijven is meer dan een goed idee uitwerken, zegt hij. “Als je weet dat het raak is, dat je iets op het spoor bent, ben je intens gelukkig. Dat duurt een dag of twee. Dan moet je gaan inkaderen, de tekst moet erbij passen, het moet echt een liedje worden. Daar moet je voor gaan zitten, dat is echt werken.” Of iets echt goed is, zegt hij, hoor je pas veel later.”

Peter Beeker: “Mijn liedjes hebben onderdak gevonden en dat is fijn.” foto Richard Stark

Peter Beeker: “Mijn liedjes hebben onderdak gevonden en dat is fijn.” foto Richard Stark

Meer nog dan een liedjessmid is Peter Beeker een performer die zich op het podium, in een donkere, zwetende zaal, het beste thuis voelt. Vijfentwintig jaar stond hij daar, met zijn band Ongenode Gaste. Zeven platen maakten ze, in wisselende samenstellingen. De laatste line up, met de twintigers Jesper Driessen op gitaar, Jim Geurts op drums, Vincent van Haperen op bas, en good old Dick Franssen (ex-Alquin) op toetsen, was de beste. “Dat heb ik de jongens ook gezegd; na hun zou Ongenode Gaste ophouden te bestaan. Aan de andere kant, zonder de eerste bezetting was de laatste er nooit geweest.”

Er is niets zo leuk als samen in een band spelen, zegt hij, maar het schrijven van songs doet hij liever alleen. “Dan wil ik de jongens van de band een stap voor zijn.” Zijn manier van werken is al die jaren dezelfde gebleven. Hij levert een thuis opgenomen demo aan van een ‘kampvuurversie’, in het repetitiehok bouwt hij er met de band een geluid omheen.

Ruim 25 jaar na zijn eerste gig met Lola is Peter Beeker nog steeds een jongen met een gitaar. Oke, hij maakte zijn school af en ging in Tilburg journalistiek studeren. “Waarom? Omdat ik niet wist wat ik wilde. Radio, tv, krant, tijdschrift, dat klonk lekker breed.” Hij werkt bij de provinciale omroep L1, hij vindt het superleuk werk. “Ik kan er de rock ’n roll van betalen. Van de muziek alleen kan ik niet leven. Ik doe geen sessiewerk, daar ben ik niet muzikaal genoeg voor. En met de Gaste hebben we nooit een hit gehad. Het voordeel daarvan is dat ik niet voortdurend compromissen moet sluiten om maar in beeld te blijven.”

Een jaar geleden kondigde zich het einde van de ‘laatste’ Ongenode Gaste aan. Ondanks aanhoudend goede kritieken en zinderende optredens. De door drie prachtige platen geplaveide weg naar het Grote Succes bleek een doodlopende. “En dan beland je op een punt dat je het niet meer weet. Welke kant moeten we op? Het was echt zo’n moment waar je samen doorheen moet, dan heb je weer wat geleerd. Dat laatste is dus niet gebeurd.”

Wat niet hielp, was dat ze uit hun anti-kraak repetitiehok werden gezet, en dat drummer Jim Geurts naar Amsterdam verhuisde om aan het conservatorium te studeren. “Dan is het al wat stiller. De noodzaak lijkt ineens minder. Eigenlijk is het met deze bezetting alles snel gegaan: het kwam in korte tijd, en het ging in korte tijd. Maar we zijn er goed uitgekomen. Het laatste optreden in juli was fantastisch. Iedereen liep met een brede glimlach van het podium af, ook de Gaste uit eerdere bezettingen. Zo gaat het lang niet altijd.”

Zijn analyse is rustig en verstandelijk, Beeker heeft vrede met de afloop. Dat heeft wel even geduurd. “Het was een enorme teleurstelling, ik heb er een paar maanden veel verdriet van gehad. Alle emoties kwamen toen zo’n beetje voorbij.” Dan, flegmatiek: “Maar zoals de grote Noord-Limburgse poëet J. Poels heeft geschreven: ‘Beter verliezen dan dat je het nooit hebt gehad’.”

Hij is er beter uitgekomen, zegt hij, de jongen met de gitaar is een nieuwe weg ingeslagen. Sinds begin dit jaar is hij met een Utrechtse band aan de slag: Woods on Fire, waarin Gaste-bassist Vincent van Haperen speelt. Beeker: “Ik had nieuwe liedjes, maar geen band om ze te spelen. Dat wringt. We hebben samen gerepeteerd, en het klikte. In december gaan we de studio in om de songs op te nemen en verder plannen te smeden. Onder een nieuwe naam.” Woods on Fire blijft gewoon bestaan. De band, met een bedachtzame, Radiohead-achtige elektro-rock met wisselende ritmes en uitwaaierende melodieën, is bezig met het opnemen van hun tweede plaat.

En dan blijkt er, na 25 jaar, toch iets te zijn veranderd. Peter Beeker kiest niet langer zelf zijn muzikanten, maar zoekt aansluiting bij een bestaande band. “Ik heb mezelf uitgenodigd. Inderdaad, nu ben ík een keer de ongenode gast. Mijn nieuwe nummers hadden toch al een ander appeal, dan klopt het wel dat een andere band ermee aan de slag gaat. Wat mij betreft wordt Utrecht onze uitvalsbasis, dat is ook het meest praktische. Ben ik meteen van het ‘probleem’ af dat ik zo weinig buiten Limburg speel.”

Door die veranderde situatie ziet hij beter dan voorheen dat bij de Ongenode Gaste te veel naar zich toe heeft getrokken. “Muziektechnische zaken werden vaak geregeld door de andere jongens. Opnames, arrangeren, whatever… Maar alles wat er verder bij kwam kijken, deed ik zelf, daar heb ik de anderen te weinig bij betrokken. Bewust hoor, maar ik zou dat nu niet meer zo doen.” Dan, berustend: “Och, het had allemaal zijn reden.”

Was hij te dominant misschien, bij de Gaste? “Ik vind van niet. Maar op het creatieve vlak ben ik wel de eindredacteur. Op een Peter Beeker-manier. Zo van: het is misschien niet meteen duidelijk, maar het is wel duidelijk, zoiets… Haha.” Oftewel: Peter Beeker pakt het misschien niet altijd even handig aan, maar is zeker geen bullebak. “Als band hebben we net zoveel met elkaar gepraat als muziek gemaakt. Iedereen had even veel te zeggen over wat er moest gebeuren. Maar als het ging over een liedje, dan… Het is wat ze van je verwachten: dat jij de doorslag geeft. Er zijn tien mogelijkheden om een song af te maken, maar er is maar één goeie.”

Is zíjn manier altijd de goeie? “Ja, want ik weet niet beter. Ik word niet gehinderd door enige muzikale bagage, ik weet niets over muziektheorie. Als het gaat over keuzes maken, kan ik vertrouwen op mijn intuïtie, ik hoef het niet muzikaal te beredeneren. Het voelt goed of het voelt niet goed. Dat klinkt simpel, maar zo werkt het.”

Een praktijkvoorbeeld. Over een Gaste-song die qua akkoorden alle kanten op vloog. “Toen zei Vincent: ‘Dat kan helemaal niet. Maar het klinkt goed!’ We kregen er geen vinger achter waarom. Het klopt niet, maar het klinkt geweldig: dat vind ik mooi. Ik weet wel wat ik doe hoor, maar die andere jongens van Ongenode Gaste zijn zulke goeie muzikanten, dan kan er best ééntje tussen zitten die als een ongeleid projectiel te werk gaat.”

Die combi van intuïtie en muzikale kennis hoopt Beeker bij zijn nieuwe avontuur weer te kunnen opzoeken. Want spelen, dat kunnen ze, die Utrechtse gasten, “het zijn halve profi’s.”

Hij haalt zijn smartphone tevoorschijn en laat een demo horen van een van de nieuwe nummers, Kaap. ‘Stik de moord / dit is Zuid / weej gaon Noord’ zingt hij, dreinend en gruizig als altijd, tegen een psychedelisch tapijt van gitaren en elektronica dat bijeen wordt gehouden door een genadeloos strakke, opzwepende rockgroove. “Vind je het donker? Het is juist een opgewekt liedje! We gaan er tegenaan.”