Toneelschrijver Peer Wittenbols heeft net twee door corona uitgestelde premières achter de kiezen. Hij schreef de meeste liedteksten voor Hotel Spijkers! van Joost Spijkers en Trojan Wars voor Het Nationale Theater jong in Den Haag. Met kompaan Rob Ligthert werkt hij aan een nieuwe theatervoorstelling, en met regisseur Remy van Heugten aan een film.
THEATER
‘King Lear! Voor de allereerste voostelling van Oostpool maakte ik een vertaling van deze Shakespeare. Een enorme klus. Maar dan zie je hoe ingenieus die tekst in elkaar steekt. Sommige scènes zijn zo des theaters. Neem Gloucester, die net zijn ogen kwijt is en die door zijn zoon (hij weet dus niet dat het zijn zoon is) naar een steile klif wordt gebracht zodat hij daar zelfmoord kan plegen. De zoon doet alsof hij hem een helling op laat lopen terwijl het gewoon vlak land is. Tenslotte roept de vader dat hij veel van zijn zoon heeft gehouden en springt. In het niets dus. Dat is zo’n mooie, klassieke theaterscène. De taal, de illusie, de kennisvoorsprong van de kijker, alles komt daar samen.
Nog een klassieker: Cyrano de Bergerac. Je zegt op het toneel: deze man was een geniaal militair, met groot hart en gevoel voor poëzie maar ook behept met een enorm minderwaardigheidscomplex want hij had een hele lang neus. Op toneel zien we een nepneus. Vervolgens gaan we drie uur zitten kijken naar zijn lijden en hebben we allemaal compassie met hem. Deel van de schoonheid is weer die prachtige taal die maar doordendert.’
MUZIEK
‘Ik luister de laatste maanden bijna dagelijks naar Townes van Zandt en Blaze Foley. Ze vertolken niet de oervorm van de country maar eerder de smerige, zanderige nazaat van de blue grass. Ze gebruikten alles wat niet mocht, kozen voor een morsig leven aan de zelfkant. Maar wat een wonderschone liefdesliedjes over eenzaamheid.
De songs van Lucinda Willams hebben dezelfde tragiek. Deze muzikanten pellen de nummers af tot het bijna clichématige liedjes zijn, maar omdat ze over hun eigen leven gaan krijgen ze, door de woordkeuze en de basale manier van zingen, universele waarde.
‘Als je goed naar een kraai luistert is het ook wonderschoon’
En Bonnie ‘Prince’ Billy. Dat is mijn favoriet, dé master. Heb hem gezien in Amsterdam. Een onooglijk mannetje met een grote baard en gelakte nagels dat je bijna ongemerkt het concert in brabbelt en rommelt. Een soort praatzingen met hele poëtische teksten, soms ook niet meer dan een associatieve opsomming. Het is heel melodieus en muzikaal. Hij zingt als een kraai. Maar als je goed naar een kraai luistert is het ook wonderschoon.’
BOEKEN
‘Ik hou van Vlaamse schrijvers. Ik heb alles van Hugo Claus, met name zijn poëzie is weergaloos: na twee regels verdrink je al en je wil niet gered worden. Laatst las ik De opgang van Stefan Hertmans. Heel zorgvuldig en emotioneel taalgebruik gecombineerd met heel veel onderzoek en filosofie. Ik werd ook redelijk van de sokken geblazen door Oorlog en terpentijn, zijn boeken versterken elkaar.
Erik Vlaminck. Zijn boek Suikerspin gaat over vier generaties kermisexploitanten. Een deel vertelt over een zogenaamd fenomeen, namelijk twee zusjes die als Siamese tweeling aan elkaar geklonken zijn en ten toon worden gesteld. Hij beschrijft hun tragiek zo prachtig.
Afgelopen zomer las ik De eeuw van mijn vader van Geert Mak. Taai, en zeker niet zo mooi van taal als de Vlaamse schrijvers, maar als opfrisser voor wat je vergeten bent is het fantastisch. En, grappig: De eeuw van mijn vader is grotendeels ook mijn eeuw. Vond ik schokkend en verhelderend. Omdat Mak het zo consciëntieus noteert en in een groter verband plaatst wat die familie overkomt. Veel meer dan een geschiedenisles, eerder een reis die je aflegt.’
FILM
‘De -trilogie van de Amerikaanse filmmaker Richard Linklater: Before Sunrise uit 1995, Before Sunset uit 2004 en Before Midnight uit 2013. Films met een tussentijd van een jaar of tien die hij maakte met dezelfde acteurs. Twee jonge mensen die elkaar toevallig treffen op een station in Parijs. Ze maken een nachtelijke wandeling en praten alleen maar. Enkel dialoog, over zichzelf, de stad, hun verleden. Je verdwaalt met ze in de nacht. Tien jaar later komt er een vervolg met dezelfde acteurs; dan hebben ze een relatie. Weer tien jaar later zijn ze gescheiden en komen ze elkaar weer tegen. En praten en lopen. Heel mooi.’
BEELDENDE KUNST
‘We waren tijdens corona in een bijna leeg Centre Pompidou in Parijs. Opeens stonden we met zijn vieren een beetje bij mekaar in een zaal met veertien Picasso’s. Verder was er niemand, ongelofelijk. Zoiets maak je nooit meer mee. Die eigenwijze, strenge doeken hadden, met die sombere kleuren, ook iets bedreigends. We zijn gevallen voor Picasso.
En James Ensor. Ook heel eng en bizar, ook heel anekdotisch en heel erg carnaval – ik ben een hartstochtelijk carnavalsvierder. Als jongetje voelde het al of ik hem kende, sorry concreter kan ik het niet maken. Het is allemaal nep: nepbloed, nepmessen, nepgeesten. Tegelijkertijd is het in zijn veelheid en gedetailleerdheid ook een beetje Bonnie ‘Prince’ Billy; die zingt niet mooier dan nodig, zoals Ensor niet mooier schildert dan nodig.’